Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/234

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

218 Wij eeren onze Koningin, Oranje, en Nederland, Wij zijn omstrengeld, één van zin, Door onze Vriendschapsband, (bis) (Duo, een Dame en een Heer, niet zonder nationale trots) Wel hebben wij ons Neerland lief, Ontwoekerd aan de zee, Met arbeid, zweet en ongerief, Van Texel tot Góeree, Maar veen en vaart en veld en vliet, En 't Scheveningsche strand Zijn ons nog lang zoo dierbaar niet Als onzen Vriendschapsband! (bis) (Solo, het jongste Lid, onbedorven, met zin voor natuurschoon) De vogel vliegt in vrijheid rond, De visch hapt in den haak, En uit de reinen kindermond Hoort men de waarheid vaak. Een wonder is 't hoe 't luchtgewelf . 't Grotesk Heelal omspant, Maar hechter nog — al zeg 'k 't zelf — Is onzen Vriendschapsband. (bis) (Solo, een goedgezind, maar zuinig landmeisje) Hij, die niet op mij tegen heeft, Die blijv' niet achterbaks: De kip, die 't ei gelegen heeft, Begroet zijn kuiken straks. Wanneer ik fijn verkeering krijg, Trakteer ik navenant, Als 'k 't geld voor de vertering krijg Van onzen vriendschapsband, (bis) (Solo, een militair, flink, maar hartelijk) Het leger staat nog overend, En vreest niet voor den strijd: Ik draag den rok, gelijk bekend, Van Hare Majesteit; A l ben ik maar een korporaal, (Binnen kort misschien sergeant) Nog hooger dan een generaal Acht ik de Vriendschapsband! (bis)