Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/255

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

239 31. HET ERGSTE. 't Is niet de krijg, die d' aard verwoest, met ongekende kracht, Wijl 't menschelijk geweten zwijgt, en rede wijk voor macht, 't Is niet het eindloos leed en kwaad, door d' oorlogspest gesticht, Noch 's werelds organisme door des krijgsgod's wig ontwricht, 't Is niet de leugen-lasterpers, die 't menschdom voedt met haat, Noch Wolff en Reuter, die elkaar bevechten met den draad, 't Zijn niet fabrieken stopgezet, noch handel lamgekwakt, Noch bloeiende bedrijven diep in schuldenpoel verzakt, 't Is niet mobilisatie-wee, militie-plicht-ellend, Noch werkloosheid, noch achterstand, 't is niet faillissement, 't Is niet der bladen jammertaal, noch, Lijs! uw laffe geest, Noch 't meisje op 't verkeerde pad, noch d' oudste zoon gesjeesd, 't Is niet — al is 't ook voor den braven bierbuik bar beroerd • Dat Pilsner Urquell' niet geregeld meer wordt ingevoerd, 't Is, jongling! niet de blauwe scheen niet, maagd! 't gebroken hart, Noch ook, mevrouw! dienstboden-plaag, niet, knaap! examen-smart, 't Is niet 't verlies van maag of vriend, noch van ons dierbaarst pand, Noch 't donker dreigende gevaar voor 't vrije vaderland Neen. 't Is bij mijn gehoorig huis, met dunne een-steens-muur, Dat wicht, die duizendpoot, de trap-hit van mijn naasten buur.