Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/260

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

244 Er wordt gebrand, er wordt gemend, Door een verluidt, dien niemand kent, Die zelf niet voor den draad komt. Dan krijgen w' eindelijk een bericht, Dat de gemoederen wat verlicht, Maar 't kwaad is dan al lang gesticht, Omdat het veel te laat komt. Laat u verbidden i n dit vers, O, Hooge Oomesl en o, Pers, Gij sluier-vage Dame! Spreekt niet „betrouwbaar," „officieel," Noch „officieus," zeer, half, of heel, Spreekt klaar en vlug — 'k vraag niet te veel En noemt uw bron, met name! Maar wacht eens even — ik erken: Ik zelf ben eiglijk ook een Men, En 'k hoop 't nog lang te blijven! Dus, Nieuwe Rotterdammer krant, Wij zijn elkander nauw verwant, Zoo reik mij dan de broederhand — Ik zal niet boos meer schrijven.

35.

HET PLAATSELIJKE BLAADJE.

Ik ben emeritus; gepensioneerd. Nu komt er maandlijks niet veel meer i n 't laadje; Ik heb me daarom maar geabonneerd Op 't plaatselijke blaadje. Mijn groote kranten heb ik opgezegd, Ik lees nu 't Staatsblad van mijn kleine Staatje; Het is 'n beetje laat, maar lang niet slecht, Mijn plaatselijke blaadje. 'k Lees van een brand, een ongeluk i n een put, ,,'t Gemengde Nieuws" — een soort huzarenslaatje — Het weer, de oogst, de lezing van het Nut In 't plaatselijke blaadje.