Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/282

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

266 Jij, vluggert, die zoo makkelijk je lessen leert, Bedwing je, smoor dien harden hoonlach, jonge spotter. Als daar een zwakke broeder, i n beangst gestotter, Blijft steken i n zijn les, zoo moeizaam bestudeerd, Waarop hij heeft gezwoegd, met tranen en met zweet — Toe, jongens, weest niet wreed! Jouw pak — Papa betaalde 't! — is volmaakt van snit. Maar moet je nu je buurman, d' armen drommel, plagen, Omdat ie d' oude plunje van zijn broer moet dragen? Doe net of je niet ziet, dat 't ding hem leelijk zit; Hij ging heusch graag precies zoo fijn als jij gekleed! Toe, jongens, weest niet wreed! Bespot hem niet, „die neus," „die kromme," of „die bult," Dankt God, dat gij zoo welgemaakt zijt, slanke knapen; Weest er niet trotsch op! G' hebt u zelf niet zoo geschapen! Dat hij niet mooier is, is niet zijn eigen schuld. Kom, maakt, dat hij het eens een oogenblik vergeet! Toe, jongens, weest niet wreed! „Die katjang!" — O, i k weet, je meent het niet zoo kwaad, Maar stel je nu eens voor, dat jij zoo was geboren, Zou jij daar dan'graag eiken, eiken dag van hooren? Denk hier eens aan, en — wedden, dat je 't voortaan laat? E r zijn toch leuke jongensnamen bij de vleet! Toe, jongens, weest niet wreed! „Die rooie" gaf wel graag een stukje van zijn pink, Om zijn pruik voor jouw blonden krullebol te ruilen, En eenzaam ligt hij 's nachts misschien i n bed te huilen; Hij hield zich overdag zoo kranig en zoo flink, Maar als hij 's heel alleen is met zijn stille leed Toe, jongens, weest niet wreed! Je bent nog jong. De zonne schijnt, de lente lacht, Je speelt een vroolijk spel i n tien of twaalf bedrijven; Kom, laat dat stuk voor allemaal een blijspel blijvenl Wie weet wat jou, of d' andren, i n de wereld wacht? Daar 's meen'ge droeve rol in 't Spel, dat 't Leven heet Toe, jongens, weest niet wreed!