Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/54

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

38 Dat lillend lap vleesch van dien jongen daar beeft nog, Zijn buik is in twee, maar waarachtig, hij leeft nog! Een vinger ligt ginds op den grond; Daar liggen de stompjes van armen en beenen, Hier hoor je het schreeuwen, daar 't kreunen en stenen Nog zacht uit den stervenden mond. Die daar, die den ander niets, niets! kan verwijten, Staat klaar om hem daadlijk den schedel te splijten, Hoe 't oog hem van beestigheid straalt! Omdat een troep veilige hofdiplomaten, Met seinen en telefoneeren en praten, Dat eenmaal zoo hebben bepaald. O, God, onze Vader! Wij danken U allen: Daar is er net een in de wolfskuil gevallen, De punt van de paal door zijn pens! Wij haten hem vurig — geheel naar behooren, Omdat hij in 't andere land is geboren, Een half uur over de grens. Nou ja, maar je hoeft het zoo cru niet te zeggen, Je kunt er toch ook wel een bloempje op leggen, Je zegt het zoo „eng" en onguur; Je kan 't ook met grappige namen betitelen, De Vossische Zeitung sprak laatst al van „kietelen" — In 't algemeen heet het „Cultuur". 'k Hoor liever van „geestdrift' en „heldenmoed" zingen, Van „edele strijdlust" en dergelijke dingen, Van roem, en hoe-heet-dat-ook-weer? En als we de bloem van de natie zien vallen, Cadavers, gestapeld op hoopen en wallen, Dan noemen we dat: ,,'t Veld-van-Eer!" De beest-mensch in deze verschriklijke tijden Geniet van het hakken en steken en snijden. Het schoonste!! Armzalige zot! Neen, Sven Hedin, nu is 't de Glorie van 't Slechte. Want als je geen beest bent, dan kun je niet vechte', De oorlog is walglijk, is rot!!