Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/91

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

75 Jij zocht — ben je 't soms vergeten? — Jij zocht ruzie, om de macht; Vlekloos rein is mijn geweten, Ik heb moed en ik heb kracht. Ik ben braaf en ik ben goedig, Man, je weet niet wat je waagt! Nu — hoe groot — en edelmoedig! — d' Overwinnaar vrede vraagt! 'k Heb het biddend overwogen, Grijp je nu mijn hand niet gauw, Dat 'k je zonder mededoogen, Met Gods hulp i n stukken houw. Verder vechten is onzedelijk, Help ons beiden uit den nood! Kom, ik praat toch kalm en redelijk: Doe je 't niet — dan trap 'k je dood! O, pochend, pralend, brallend volk, wees wijs, kom tot bezinning! Wanneer je Vredesengel speelt — snoef niet op j ' overwinning! 33. W I J ! Sonnet, ingegeven door een artikel van prof. dr. R. Eucken, van Jena, in het Handelsblad. want aan ons is als aan geen ander volk door de Voorzienigheid de zorg voor het Innerlijk, voor de eigenwaarde van het menschelijk bestaan toevertrouwd."

A a n ons is als geen ander volk door God de zorg voor 't innerlijk, voor d' eigenwaarde van gansch het menschelijk bestaan op aarde vertrouwd. Vol vreugd volvoeren wij 't gebod. Op ons, die trouw onze oude God bewaarde geweldig, ongeketend, ongeknot, op ons rust thans de plicht — benijdbaar lot! — om onzen geest te spreiden, met den zwaarde. Geen vijand zal ons zege-heir weerstaan; Klaar klinkt de krijgsklaroen, kartetsen knetteren! Wij vreezen G o d — ons kan geen m e n s c h verschrikken! Zoo mogen d' andre volkren ondergaan; Wij zullen wie ons wederstreeft, verpletteren! En dan 't Heelal met onzen geest verkwikken.