This page needs to be proofread.
BEHOOF.
- —ner, beginneling; In the —ning = in den beginne; Every —ning is difficult = alle begin valt zwaar; Everything must have a —ning = een keer moet de eerste zijn.
- Begird, [big`[â]d], omgorden, omringen, omsluiten.
- Begone, [big`on], scheer je weg, ruk uit!
- Begonia, [big`o`unj[e]], begonia.
- Begotten, [big`ot'n], voortgebracht: God's only — Son = de zoon Gods; Zie Beget.
- Begrime, [bigr`a`im], bezoedelen, bemorsen.
- Begrudge, [bigr`[a]d[vz]], misgunnen.
- Beguile, [big`a`i`l], bedriegen, verschalken, korten, aangenaam doorbrengen: The fairy voices —d me on = de feeënstemmen verlokten mij, om steeds verder te gaan; He —d the difficult path with pleasant stories = door zijne aangename verhalen merkten wij de moeilijkheden van ons pad niet; That might have well beguiled, Even haughty `E`blis of a sigh = kon zelfs E. eene zucht ontlokt hebben; —ment = bedrog; —r = bedrieger.
- Beguine, [b`egin], Begijn.
- Begum, [b`îg'm], eene Indische prinses, voorname dame.
- Behalf, [bih`âf], behoeve, voordeel, belang: In (On) (the) — of = ten behoeve van; in naam van, van wege.
- Behave, [bih`e`iv], zich gedragen: To — oneself = zich (netjes) gedragen, zoet zijn: If you are pretty —ed = zoet bent; Behaviour, [bih`e`ivj[e]], gedrag, optreden: To put a person upon his good — = iemand verantwoordelijk stellen voor zijn goed gedrag; vermanen zich goed te gedragen.
- Behead, [bih`ed], onthoofden; —ing, onthoofding.
- Beheld, [bih`eld], imperf. van to behold.
- Behemoth, [bih`îm[e]th] of [b`îhimoth], Behemoth (Job. XL. 15-24); kolossaal dier.
- Behest, [bih`est], bevel, opdracht.
- Behind, [bih`a`ind], subst. achterkant, achterste; prep. achter, minder dan, na: — before = achterste voren; To fall — = achterblijven; To leave — = achterlaten; To look — = omkijken; To stay — = thuisblijven, achterblijven; — your back = achter uw rug (ook fig.); — the scenes = achter de schermen (ook fig.); You are — your time = over; The train is — time = over zijn tijd; To be — the times = achterlijk; There was something — his words = stak wat achter; —hand = achterlijk, achterstallig, ten achteren: To be —hand in the world = in moeielijke omstandigheden zijn, aan lager wal zijn geraakt; —ment(s) = achterstallige schulden (Amer.).
- Behn, [ben].
- Behold, [bih`o`uld], aanschouwen, waarnemen, zien: —! = kijk! — me = daar ben ik.
- Beholden, [bih`o`uld'n], verplicht, dankbaar (to, for).
- Behoney, [bih`[a]ni], met honig besmeren (ook fig.).
- Behoof, [bih`ûf]: In (On, For the) — of = On behalf of.