Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1015

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

SECALE.


  • — verb. schroeien, branden, ongevoelig maken: In the — of the leaf = in den herfst; The wound was —ed up = dichtgeschroeid; —ed = verdroogd, dor, verhard, ongevoelig.
  • Search, [s[â]t[vs]], subst. het zoeken, onderzoek; — verb. onderzoeken, nasporen, sondeeren, visiteeren, fouilleeren, bestrijken (mil.), doordringen (v. koude): To go in — of (To make — after (for) = zoeken, navorschen; To institute a strict — into = een nauwkeurig onderzoek instellen naar; The right of — = het recht aan bevelhebbers gegeven om schepen en scheepspapieren van andere naties in oorlogstijd te onderzoeken; In — of = zoekende naar; The truth was —ed out at length = werd uitgevorscht; —-light = (electrisch) zoeklicht; —-warrant = machtiging tot huiszoeking; —er = onderzoeker, visiteur, sonde, boterboor; Searching, subst. nauwkeurig onderzoek; adj. onderzoekend, nauwkeurig, scherp: There were —s of heart over that religious question = die godsdienstvraag leidde hen er toe tot zichzelven in te keeren; He gave me a — look = zag mij doordringend aan; — smell = doordringend, scherp; A — March-wind = een snerpende Maartsche wind; —ness = doordringendheid.
  • Season, [s`îz'n], subst. seizoen, geschikte tijd, tijdperk, jaargetijde; — verb. geschikt maken, gewennen, rijp maken of worden, kruiden, smakelijk maken, uitdrogen (van hout): Oranges were not in — = 't was niet de tijd voor; He came in — = hij kwam van pas; Your remark is out of — = niet op hare plaats; The dead, dull, silly — = komkommertijd; The London — = de tijd van Maart-Augustus (in Londen, wanneer het parlement zijne zittingen houdt); The compliments of the — = gelukwensch met kerstmis en nieuwjaar; The height of the — = de tijd dat de "season" in vollen gang is; —-ticket = maand- of abonnementskaart; —(-ticket) holder = houder van eene maand- of abonnementskaart; The meat is not well —ed = niet goed gekruid; He is —ed to it = er tegen gehard; He —ed his speech with pleasant anecdotes = kruidde; —able = geschikt, gepast, gelegen: It is —able weather for Christmas = net weer voor; —er; —ing = toebereiding, kruiderij.
  • Seat, [sît], subst. zetel, stoel, bank, zitting, zitplaats, landhuis, lustslot, tooneel; — verb. zetten, plaatsen, inwijden, vaststellen: A city is or has been the — of a bishop; The — of war was transferred to Bohemia = het tooneel van den oorlog; Keep your — = blijf zitten; He resumed his — = ging weer zitten; Take a — = ga zitten; He wanted to vacate his — = zijn ambt neer te leggen; Pray be —ed, Will you not be —ed? = wil u niet gaan zitten; —ing = stof voor zittingen (van stoelen, enz.).
  • Sebaceous, [sib`e`i[vs][e]s]: — gland = vetklier.
  • Sebastian, [sib`astj'n].
  • Secale, [sik`e`ilî], rogge: — corn`utum = moederkoren.