Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/103

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

BELTANE.


  • omringen: —-railway = ceintuurbaan; To have the — = 'de week' hebben (van officieren); To have too much wine under one's — = achter de knoopen; To hit below the — = een gemeenen slag toebrengen (bij het boksen), ook fig.; To hold the — = kampioen zijn; —ed cruiser = kruiser met een pantsergordel langs de waterlijn.
  • Beltane, Beltein, [b`eltin], een Heidensch zonnefeest, in Ierland gehouden op 21 Juni, in de Hooglanden van Schotland in Mei, waarbij, te midden van allerlei plechtigheden, vuren werden gebrand op de heuvels.
  • Belvedere, [belvid`î[e]], belvedère, uitzichttoren, uitzichtkoepel.
  • Belvoir, [b`îv[e]].
  • Bemire, [bim`a`i[e]], beslijken, bezoedelen.
  • Bemoan, [bim`o`un], weeklagen, bejammeren: To — oneself = zijn lot beklagen.
  • Ben, [ben], berg(top) (Schotl.); binnenkamer, (Schotl.); adv. in, van binnen; verkorting voor `B`e`njamin en `B`e`nefit (night).
  • Bench, [ben[vs]], subst. bank, schaaf- of draaibank; de rechters; verb. van banken voorzien; tot aanzien brengen: The — and the bar = de rechters en de balie; Court of Queen's (King's) — = oud gerechtshof; thans de Queen's Bench Division van het High Court of Justice; The Treasury — = bank der ministers in The House of Commons; He was raised to the — = tot rechter benoemd; —er = vroeger bestuurslid van een Inn of Court; thans lid van het uit de besturen der 4 Inns gevormde college: Council of Legal Education, dat de examens voor Barrister afneemt; —-warrant = bevel tot inhechtenisneming uitgevaardigd door een Court of Judge.
  • Bend, [bend], subst. bocht, kromming, knoop, steek; verb. buigen, krommen, lichten, zich toeleggen, overhellen tot, besloten zijn, onderwerpen, overhangen, aanslaan: —s = berghout; The — (Bar) sinister, eene lijn in een wapenschild, van den linkerbovenhoek naar den rechterbenedenhoek getrokken, en onechte geboorte aanduidend; We have been on the — = wij zijn eens "uit" geweest; To go on a — = bokkesprongen maken (fig.); He bent his brow = fronste zijn voorhoofd; To — a sail = aanslaan; They — their way homewards = richten hunne schreden; Bent on going, on pleasure, on mischief = besloten te gaan, geneigd tot pret maken, kwaad doen; He was bent on his work = ingespannen bezig met; As the twig is bent, the tree's inclined = jong gewend, oud gedaan; We must not — the bow till it breaks = de boog kan niet altijd gespannen zijn; —-leather, zoolleer; —able, buigbaar; —er = spanner; sixpence; been, fuif (Amer.).
  • Beneaped, [bin`îpt], vastzittend (door ebbe).
  • Beneath, [bin`îth], beneden, lager dan, onder, op aarde: It is — you (your dignity); He thinks it — him; On the earth —.
  • Benedicite, [ben[e]d`isit|î], of [b|en[e]d`a`isitî], God zegene u! subst. gebed vóór den maaltijd; een danklied.