This page needs to be proofread.
SHAMBLES.
- lang, wollig haar: A — pony, bear = ruige hit, beer.
- Shagreen, [[vs][e]gr`în], subst. en adj. (van) segrijn leder.
- Shah, [[vs]â], keizer of vorst van Perzië.
- Shake, [[vs]eik], subst. schok, ruk, trilling, scheur (in hout), (hand)druk; — verb. schudden, schokken, beroeren, trillen, verzwakken, aan 't wankelen brengen, roeren: Your cordial — did me good = uw hartelijke handdruk; He is no (not any) great —s = niet veel zaaks of bijzonders; — of wind = stoot; When taken to be well —n = vóór het innemen goed schudden; I think I shook him = dat ik hem diep getroffen heb; To — (bedroom) carpets = kleedjes uitkloppen; We have —n hands over it, have —n each other by the hand = elkaar de hand er op gegeven, een handdruk gewisseld; A limp —-hands = slappe handdruk; I congratulated myself that the —-hands was disposed of = dat het handjesgeven over was; To — down (gaan) slapen; A —-down = een kermisbed; I shook him off like a dog = wierp hem van mij af; To — up = wakker schudden, opmonteren; To — (all over) with laughter = schudden van; —r = lid van een godsdienstige secte; —rism = beginselen der —rs. Zie Shakiness.
- Shakespeare, [[vs]`e`iksp|î[e]]; —an, Shakespearian, [[vs]|e|iksp`îri[e]n], Shakespeariaansch.
- Shakiness, [[vs]`e`ikines], subst. v. Shaky; Shaking: Give him a — = schud hem eens door elkaar.
- Shako, [[vs]`akou], sjako.
- Shaky, [[vs]`e`iki], slapjes, zwakjes, bouwvallig, trillerig: The candidate was rather — = vrij zwak; Your mathematics are — = je wiskunde is dun; To feel — = bang zijn; The government has grown — = staat onvast.
- Shale, [[vs]eil], leisteen.
- Shall, [[vs]al], zullen.
- Shalloon, [[vs][e]l`ûn], soort v. wollen stof.
- Shallop, [[vs]`al[e]p], sloep (vaartuig).
- Shallot, [[vs][e]l`ot], sjalot.
- Shallow, [[vs]`alou], subst. ondiepe zandbank; adj. ondiep, oppervlakkig: His high collars get —er as he advances in years = worden lager; —-brained, —-pated, —-witted = oppervlakkig; —ness = ondiepheid, bekrompenheid.
- Shalm, [[vs]ôm], Zie Shawm.
- Shalott, [[vs][e]l`ot].
- Shaly, [[vs]`e`ili], leisteenachtig.
- Sham, [[vs]am], subst. bedrog, bedotterij, voorwendsel, bedrieger; adj. geveinsd, voorgewend; — verb. bedriegen, valschelijk voorwenden: He cut a — = hij bedroog; There were many cases of —ming mad = voorgewende krankzinnigheid; — check = valsche check; — door = blinde deur; — errand = gemaakte boodschap; — fight = spiegelgevecht; He is a —mer = bedrieger, veinsaard.
- Shamble, [[vs]`amb'l], schuifelen, onvast of lummelig loopen.
- Shambles, [[vs]`amb'lz], vleeschbankjes, vleeschhal, slachtplaats, abattoir: Tribunals then were an unclean public —.