Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1041

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

SHOOT.


  • beslag; — verb. beslaan, eene biljartqueue van een pomerans voorzien, schoeien: That is quite another pair of —s = andere thee (fig.); I wish I were in your —s = dat ik in uwe schoenen stond; To die in one's —s = gehangen worden; To shake in one's —s = bibberen van angst; She stepped into my —s = nam mijn plaats in; A pair of wooden —s = klompen; —black = schoenpoetser; —-*blacking = schoensmeer; —-brush = schoenborstel; —-buckle = schoengesp; —-butt = zoolleer; —-factory; —-horn = schoenhoorn; —-lace = schoenveter; —-latchet = riem; —-leather = schoenleder: To save —-leather = zich een gang besparen; —maker = schoenmaker; —-string; —-tacks = schoenspijkers; —-thread = pikdraad; —-vamp = bovenleer; —ing: —ing-horn = schoenentrekker, hulpmiddel, tusschenpersoon; —less: —less and stockingless children = zonder schoenen of kousen, doodarm; —r = hoefsmid.
  • Shone, [[vs]on], imperf. en part. perf. van to shine.
  • Shoo, [[vs]û], ksh!
  • Shook, [[vs]uk], imperf. van to shake.
  • Shook, [[vs]uk], duigen, duighout.
  • Shoot, [[vs]ut], subst. schot, schietwedstrijd, jachtpartij, vuilnisplaats, jonge tak of scheut, spruitje of knop; slede, glijplank, houten glijbaan, stroomversnelling; — verb. schieten, jagen, snel bewegen door, uitbotten, uitspruiten, steken, afvuren, doodschieten, treffen, afjagen, voorschuiven, leegstorten: To — the bolt = den grendel schuiven voor; We shot the bridge = voeren snel onder de brug door; He has shot the moon = is met de noorderzon vertrokken; Don't — rubbish or soil here = hier geen puin of afval neer te werpen; Rubbish shot here = plaats voor puin, etc.; The light boat shot the water = vloog over; He shot ahead of us = schoot ons voorbij, kwam ons voor; To — flying = in de vlucht; He shot at everything within range = schoot op alles wat onder zijn bereik kwam; Let them — out the lip at me, if they like = de lip verachtelijk tegen mij uitsteken; They were all shot out (of the boat) into the water = in het water geslingerd; They shot out the tongue at this = staken de tong er voor uit; To — over dogs = met honden jagen; He —s a mass of raw materials upon us in these bulky volumes = hij overstelpt ons met; —er = schieter, schutter, vuurwapen: A six—-er = zesloopsrevolver; —esses = jageressen; Shooting = jagen, schieten, het afschieten, het pijnlijk door de leden schieten, jachtterrein: To go out — = uit jagen gaan; —-box = jachthuis; —-gallery = schiettent, jachthuisje; —-iron = jachtgeweer, revolver (Amer.); —-jacket = jachtvest; —-license = akte; —-match = wedstrijd; —-range = schietterrein; —-season; —-seat = jachthuis; —-star = vallende ster.