Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1045

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

SHREWD.


  • Shovel, [[vs]`[a]v'l], subst. schop; — verb. scheppen, opscheppen; —-board = trokspel, troktafel; —-hat = platte hoed met breeden rand (door Eng. geestelijken gedragen); —ful = schopvol; —ler.
  • Show, [[vs]ou], subst. vertoon, tentoonstelling, voorkomen, schijn, praal, schouwspel, vertooning; — verb. toonen, vertoonen, (aan)wijzen, duidelijk maken, bewijzen, onderrichten, zich vertoonen, pronken (off): Lord Mayor's — = optocht van den L. M. in Londen (9 Nov.); He hasn't any — = geen kans; He makes no — of his learning = loopt niet te koop met; Under a — of friendship = onder den schijn van; The meeting expressed their opinion by — of hands = door het opsteken der handen; Even in rebuke his great heart —s = toont zich zijn edel hart; The wood began to — = het hout kwam door de verf kijken; Something —ed on the ground = lag zichtbaar; Gypsy blood will — = verloochent zich niet; You should not — = u niet decolleteeren; To — fight = de tanden laten zien, willen vechten; He —ed his heels = ging aan den haal; To — the way; To — about = overal laten kijken; The heavens — forth the glory of the Lord = verkondigen; Will you — the gentleman in? = mijnheer binnenlaten? His face —ed of a purple hue = nam eene purperen tint aan; He is a clever fellow, but he does not — it off = maar hij loopt er niet mee te koop; He —s off his gold chain = pronkt met; He —ed me over the picture-gallery = liet mij zien; Will you — him up? = hem boven laten komen; He was —n up = ontmaskerd; —-bill = groot aanplakbiljet; —-box = kijkkastje; —-bread = toonbrood (bij de Israëlieten); —-card = reclameplaatje; —-case = uitstalkastje, vitrine; —man = spulleman; —man's cart = kermiswagen; —-place = uitstalplaats, bezienswaardigheid; —-room = monster-, modelkamer; —-scholar = model v. een leerling; —-window = uitstalvenster; —er of tricks = goochelaar; —iness, subst. v. —y = praalziek, opzichtig.
  • Shower, [[vs]`a`u[e]], subst. bui, plasregen, drom, vloed; — verb. beregenen, begieten, overstroomen, rijkelijk (doen)nederdalen: — of arrows, stones; He —ed down wealth and honour on his favourites = stortte uit over; —-bath = stortbad; —less = zonder buien; —y = buiïg, regenachtig.
  • Shown, [[vs]oun], p. p. van to show.
  • Shrank, [[vs]ra[n,]k], imperf. van to shrink.
  • Shrapnel (shell), [[vs]r`apn'l([vs]el)], granaatkartets.
  • Shred, [[vs]red], subst. reepje, stukje, tittel of iota, lap; — verb. in reepen snijden, knippen: —ded wheat = grof meel; —ding = stuk, lap, brok, reepje; —dy = uit brokken bestaande; —less.
  • Shrew, [[vs]rû], subst. helleveeg, manwijf; spitsmuis; —-mole = Amer. waterrat; —-mouse = spitsmuis; —ish = twistziek, lastig; subst. —ishness.
  • Shrewd, [[vs]rûd], sluw, listig, loos, scherpzin{{peh