This page needs to be proofread.
SIBILANCE.
- felend loopen: The usual — of responsibility = ontwijken der verantwoordelijkheid; He —d away my card = heeft weggemoffeld; I am glad I —d him off = dat ik van hem af ben; Everything was —d up = verward en haastig bijeengegooid; —-cap = spel, waarbij geldstukken in eene muts geschud worden; Shuffler = schuifelaar, bedrieger, uitvluchtenzoeker; Shuffling, subst. voorwendsel, uitvlucht; adj. schuifelend loopend, listig, uitvluchten zoekend.
- Shun, [[vs][a]n], schuwen, vermijden, ontvlieden.
- Shunt, [[vs][a]nt], subst. zijspoor, zijtak, het op een zijspoor brengen; — verb. op een zijspoor brengen, rangeeren, omleggen, een andere richting geven, wegzenden: He now gives you the — = stuurt je weg; The train was —ed on to a siding = werd op een zijspoor gebracht; He —ed it on to me = schoof het mij op den hals; —er = wisselwachter; —ing-engine = rangeerlocomotief.
- Shut, [[vs][a]t], sluiten, dichtdoen, dichtgaan: To — the door in a person's face = voor zijn neus; To — one's eyes to (fig.); —-down = stilstand van fabriek of werk; — in by enemies = omringd door; He must be — out = buitengesloten; To —up = opsluiten; The umbrella won't — up properly = wil niet behoorlijk dicht; The road (passage) was — up = versperd, gesloten; — up, Sir = houd je mond, vent; I — him up = snoerde hem den mond; He pushed the door — with his foot = hij duwde de deur dicht; Shutter = sluiter, luik, blind: Let's have the —s up = zet de blinden of luiken er vóór; To put up (take down) the —s.
- Shuttle, [[vs]`[a]t'l], schietspoel (wevers), schuitje in een naaimachine; Shuttle-cock = pluimbal, raket(spel) = Battledore and —: To play at — = raketten.
- Shy, [[vs]ai], subst, worp, mik, tik, steek (fig.), zijsprong; adj. schuw, schichtig, beschroomd, voorzichtig, wantrouwend; — verb. gooien, slingeren, slaan naar, schichtig worden, afschrikken: Cocoa-nut — = spel waarbij men met ballen naar kokosnoten gooit; Shall we have a — at the gambling-table? = een kansje wagen; I had a — at the pheasant = mikte en schoot op; I had two shies at the same exam ([[e]gz`am]) = heb het tweemaal geprobeerd; To be — of doing (telling) = niet recht durven: To fight — of = angstig vermijden: Novelists should fight — of sensation = zich onthouden van; We looked — upon it = zagen het argwanend aan; The horse shied at a tree = werd schichtig; He shied at the weathercock = gooide naar; — widow = een gezelschapsspel; —ness; —ster = schurk, beunhaas (Amer.).
- Siam, [sai`am], [sî`âm], Siam; —ese, [s|a|i[e]m`îz], [s|a|i[e]m`îs], van S., Siamees. Siberia, [saib`îri[e]], Siberië; —n = Siberisch; Siberië.
- Sibilance, Sibilancy, [s`ibil'ns(i)], het hebben van een sissend geluid; Sibilant, [s`ibil'nt], subst. sisklank; adj. sissend; Sibilation, [s|ibil`e`i[vs]'n], het sissen, sisklank.