Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1049

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

SIGHT.


  • To thrust on one — = op zijde duwen (ook fig.); They —d against, with the government = kozen partij tegen, voor; —-*arm = zijdgeweer; —board = buffet; —-box = zijloge; To hear through a —-channel = van de buitenwacht vernemen; —-cut = zijkanaal, zijweg; steek onder water; —-dish = entremets; —-door; —-glance = blik ter zijde, zijdelingsche blik; —-issue = bijzaak; —-light = zijlantaarn; —-piercing = hartverscheurend; —-saddle = dameszadel; —-*show = nevenhandeling; —-slip = het "slippen" van een fiets; —-splitter = iets om je dood te lachen; —-table = schenktafel, wandtafeltje; —-track = zijspoor; — verb. op een zijspoor brengen, terzijde schuiven; —-view = gezicht van ter zijde; —walk = trottoir (Amer.); —-wheeler = raderstoomboot; —-whiskers = bakkebaarden; —-wind = zijwind: To hear by a —-wind = van de buitenwacht; —-wing = coulisse; —d: A many —d man = veelzijdig ontwikkeld; —long, adj. en adv. zijdelings(ch); —sman = beambte die den kerkvoogd terzijde staat; kerkeknecht; —ways, —-wise = van ter zijde, schuin (tegenover).
  • Sidereal, Sideral, [said`îr(i)[e]l], sterren{{...|4: — clock, — day, — hour, — month; — year,
  • Siderography, [s|a|id[e]r`ogr[e]fi], staalgraveerkunst.
  • Siding, [s`a`idi[n,]], wisselspoor (v. treinen); To sidle = zich zijdelings bewegen: He —d off to the door = ging met zijwaartsche beweging naar de deur.
  • Sidmouth, [s`idm[e]th]; Sidney, [s`idni].
  • Siege, [sîd[vz]], subst. beleg(ering), bestorming; — verb. belegeren: To lay — to = het beleg slaan om; To proclaim under a state of — = in staat van beleg verklaren; To raise the — = opbreken; —-guns (-ordnance) = belegeringsgeschut.
  • Sierra, [si`er[e]], bergketen: — Leone ([lî`o`unî]); — Nevada ([niv`âd[e]]).
  • Siesta, [si`est[e]], middagslaapje.
  • Sieve, [siv], subst. zeef: To use a — for drawing water = To pour water into a — = nuttelooze moeite doen.
  • Sift, [sift], zeven, ziften, nauwkeurig nagaan, uitvragen: To — grain from husk = To — the chaff from the wheat = het kaf van het koren scheiden (fig.); To — to the bottom = grondig onderzoeken; To — out = uitvorschen; —er.
  • Sigh, [sai], subst. zucht; — verb. zuchten, smachten naar, zuchten om: To draw (fetch, heave) a deep — = een diepen zucht slaken; To — for (after) = smachten naar; —er.
  • Sight, [sait], subst. gezicht, visioen, de oogen, aanblik, schouwspel, merkwaardig iets, korrel (op het geweer), hoop; — verb. zien, in het gezicht krijgen, richten: Impaired — = verzwakt gezichtsvermogen; Short — = bijziendheid; Payable at — = op zicht; To play, to read at — = van 't blad, voor de vuist weg; At first — = op het eerste gezicht; The steamer is in —; In