Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/106

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

BEST.


  • scheiden van: He was — himself with rage = buiten zichzelven; He is — the mark = de plank mis; That's — the present point = dat doet hier niet ter zake; —s, [bis`a`idz], bovendien, behalve.
  • Besiege, [bis`îd[vz]], belegeren, bestormen; subst. —ment; —r, belegeraar.
  • Beslaver, [bisl`av[e]], bekwijlen; likken (fig.).
  • Beslime, [bisl`a`im], met slijm bevuilen.
  • Beslobber, [bisl`ob[e]], bekwijlen; likken (fig.).
  • Beslubber, [bisl`[a]b[e]], bekwijlen.
  • Besmear, [bism`î[e]], besmeren, bevuilen.
  • Besmirch, [bism`[â]t[vs]], bevuilen, bezoedelen.
  • Besmut, [bism`[a]t], (met roet) bevuilen.
  • Besom, [b`îz'm], bezem, bezemkruid.
  • Besot, [bis`ot], dronken voeren, verdwazen; —ted = dronken, aan den drank, dwaas (verliefd).
  • Besought, [bis`ôt], imp. en p.p. van to beseech.
  • Bespangle, [bisp`a[n,]g'l], versieren (bezaaien) met loovertjes.
  • Bespatter, [bisp`at[e]], bespatten, bekladden.
  • Bespeak, [bisp`îk], subst. benefiet; verb. vooraf bespreken, bestellen, beteekenen, verzoeken om, aanspreken, aankondigen, boeien: We were at a play last night: it was a —; The — party occupied two boxes = de dames en heeren die het stuk lieten spelen; I — the attention of every man for our foreign affairs = vraag ieders aandacht; His language —s him a scholar = bewijst dat hij is; — bootmaker = op maat; — tailoring at ready-made prices = op maat doch tegen confectie prijzen; Imperf. en P.P. = Bespoke, Bespoken.
  • Besprinkle, [bispr`i[n,]k'l], besprenkelen.
  • Bess, [bes], verkorting van Elizabeth.
  • Bessemer, [b`es[e]m[e]]: — process = bessemeren, gietijzer onder hooge temperatuur smelten en er in gesmolten toestand lucht doorheen voeren; — steel.
  • Best, [best], subst. best; adj. best; verb. overtreffen, beetnemen: Sunday — = Zondagskleeren; The — part of the week = grootste gedeelte; At (its) — = op zijn mooist, hoogstens; To see a person at his — = van zijn besten kant; To the — of my ability (belief) = zoo goed ik kan (naar mijn beste weten); To do one's — = zijn best doen; To get (have) the — of = er het best afkomen, de overhand hebben; To keep the — (wine) to the end = het lekkerste (beste) voor het laatst bewaren; To look one's — = op zijn voordeeligst; To make the — of a bad bargain = zich er zoo goed mogelijk doorheen slaan; To make the — of a chance = zooveel mogelijk partij trekken van; To make the — of a bad husband = zich schikken in, verzoenen met het idee; To make the — of one's way home = zich zoo snel mogelijk begeven; We had performed the — of our way = het grootste gedeelte afgelegd; To play one's —; To speak for the — = om bestwil; To wear for — = voor best; Put your — foot forward; —-maid = bruidsmeisje (Schotl.); —-man = bruidsjonker; —-pleased = ingenomen.