Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1066

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

SMALT.


  • grooten dunk van; Do you think I will chronicle all the — beer you talk? = uw gewauwel; — card = lage; I was invited to a — and early dinner; how I hate those —s and earlies = familiare en vroege diners; — fry = kleingoed (kinderen); The house sat into the — hours = tot na middernacht; — master = klein baasje; — nuts = hazelnoten; He is a — partner = heeft een aandeeltje in de zaak; He is an autocrat in a — way = een klein autocraatje; — wonder! = geen wonder; — wares = galanterieën, garen en band; They broke their — wits upon him = haalden hunne flauwiteiten tegen hem uit; —-arms = draagbare wapenen; —-clothes = korte broek; —-coal = kolengruis; —-craft = kleine vaartuigen; —-hand = loopend schrift; —pox = kinderpokken; —-talk = gesnap, gepraat; They are literary —-talkers = letterkundige wauwelaars; —ish = vrij klein, peuterig, popperig; subst. —ness.
  • Smalt, [smôlt], smalt, kobaltglas.
  • Smaragdine, [sm[e]r`agdin], als smaragd.
  • Smart, [smât], subst. vinnige pijn, groote smart; adj. pijnlijk, vinnig, doordringend; krachtig, vlug, levendig, geestig, knap, sluw, bij-de-hand, elegant, fijn, kranig; verb. scherpe pijn voelen, pijn doen, boeten, smart veroorzaken, lijden: You shall feel the — of it = het zal je bitter berouwen; He laved his — in thoughts of his greatness = verzachtte zijne smart; The characters are clever without being — = knap geteekend zonder "mooidoenerij"; There is a danger in being — = in het "aardig" willen wezen; That kind of society which is known as — = als de groote wereld; He is as — as threepence (sixpence) = zoo keurig alsof hij uit een doosje kwam; As — as a steel-*trap = zoo glad als een aal; He is —er than anything = iedereen te glad af; Isn't he a — little boy? = een bij-de-hand jongetje; My eyes — a little; You'll — for it = er voor "hebben" of boeten; He is still —ing under his loss = lijdt nog onder; —-looking = chic; —-money = rouwgeld, smartegeld, handgeld; —-ticket = bewijsstuk van ontvangen wonden, waardoor de drager aanspraak op —-money = smartegeld, heeft; Smarten = opschikken, mooi maken: I am going to — myself up = mij opknappen; Smartness: His mars several passages = poging om aardig (geestig) te zijn.
  • Smash, [sma[vs]], subst. bankroet, smeet, botsing, vernieling, ontreddering; verb. verpletteren, vernielen, stukslaan, verbrijzelen, platdrukken, breken, bankroet gaan, valsche munt in omloop brengen; adj. kapot, verloren: Gone to — = op de flesch; The windows were —ed = werden ingegooid; —-up = vermorzeling, verbrijzeling; —er = meisje, dat veel breekt, grof antwoord, scherp artikel, iets buitengewoons, valsch geld, iemand, die dit uitgeeft: —ers out (of doors) = uitsmijters; The real purpose goes — = gaat