Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1069

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

SNARL.


  • Snack, [snak], lichte, in haast gebruikte maaltijd; deel; verb. deelen: Shall we go —s? = zullen we samen deelen; To take a hasty — = haastig twaalfuurtje.
  • Snaffle, [sn`af'l], trens (= —-bit); verb. de trens aanleggen, beteugelen.
  • Snag, [snag], afgebroken tak, knoest, uitsteeksel, bult, boomstam (met het eene eind in den bodem der rivier vastgeraakt, Amer.); verb. knoesten afkappen; tegen —s aanvaren: A bird in the bag is worth two on the —; —ged = vol —s; —gy = knoestig, boos, korzelig.
  • Snail, [sneil], subst. huisjesslak, langzaam persoon: At a —'s gallop (pace, post, trot) = in den slakkengang; —-shell = slakkenhuis; —-trefoil = rupsklaver; —like = slakachtig, langzaam.
  • Snake, [sneik], subst. slang, adder; verb. spiraalsgewijs omwinden, kronkelen, uittrekken: There is a — in the grass = er schuilt een adder onder 't gras; Spectacled — = brilslang; —-fence = zigzagschutting (Amer.); —-root = senegawortel; —-stone = slangensteen; —-weed = adderwortel; Snakish = slangachtig; Snaky = als eene slang, kronkelend, sluw, bedriegelijk; —-headed = met slangen in plaats van haar op het hoofd (zooals de wraakgodinnen).
  • Snap, [snap], subst. plotselinge breuk, hap of beet, geknal, veer of knip, momentopname; plotseling omslaand weer (A cold —), broos gebakje, kinderspelletje (met kaarten), energie, diefstal; adj. vlug, snel, plotseling; verb. plotseling breken, afknappen, ketsen, dichtknippen, hard dichtklappen, plotseling grijpen of vangen, toesnauwen (— up short), bijten naar, dadelijk toehappen (bij een aanbod), afdrukken: I do not care a — of my fingers = geef er geen lor om; The piece will go with a — = zal "gaan" als een lier (Amer.); She has no go or — about her = d'r zit geen "fut" in haar; Ministers tried to capture a fresh majority by a — dissolution = door eene onverwachte ontbinding; I — my fingers at you = je bent me geen knip voor den neus waard; He —ped at the proposal = hapte dadelijk toe; She —ped at the servants = snauwde af; The chain —ped (off) = knapte plotseling af; I —ped him up severely = maakte hem een hevig standje; The whips —ped = klapten; —-beetle = kniptor; —-dragon = spelletje waarbij rozijnen uit brandenden brandewijn worden gegrepen en opgegeten; groote leeuwenbek; —-shot = schot in 't wild; momentopname in een kodak; ook verb.: I took two —-shots at the building = nam twee "kiekjes"; —-vote = stemming door opsteken der handen; —per = zweepslag, knalbonbon; —pers = castagnetten; —pish = scherp, bits, vinnig; subst. —pishness.
  • Snare, [sn`ê[e]], subst. strik, lus; verb. verstrikken; —-drum = kleine militaire trom; —r = strikkenspanner.
  • Snarl, [snâl], subst. grauw, snauw; verwikkeling, verwarring, klem, moeielijkheid; verb. grommen, knorren, verwarren, ver{{peh