Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1101

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

STAND.


  • den: We —ed the deer = beslopen de herten; —ed plants = stengelplanten; —er = hij die —s; soort van vischnet; trotsche stapper; —ing: —ing-horse = paard of paardevorm, waarachter de jager zich met zijn boog verborg; voorwendsel, masker, dekmantel; —less = stengelloos.
  • Stall, [stôl], subst. stal, stalletje, kraam, afdeeling in een Stable; stoel van een domheer, stalles in een schouwburg; verb. in een stal plaatsen, in den modder vastrijden (vastzitten); van zich afschuiven: Butcher's —; To keep a — = met een stalletje staan; She would not be —ed off, and contended that her opinion was right = zich niet laten afschepen; —-feed = in den stal (met droog voeder) voederen; —-keeper = houder van een stalletje; —age = recht om met een kraam te staan, staan- of marktgeld (= —-money).
  • Stallion, [st`alj'n], (dek)hengst; —-fees = dekgelden.
  • Stalwart, [st`ôlw[e]t], [st`alw[e]t], [st`olw[e]t], krachtig, flink, stoer, stoutmoedig, geducht; subst. kopstuk, hoofdman; subst. —ness.
  • Stamboul, [stamb`ûl].
  • Stamen, [st`e`im'n], meeldraad.
  • Stamina, [st`amin[e]], vaste deelen van een lichaam die dit tot steun dienen, weerstands- en volhardingsvermogen.
  • Stamin, [st`e`imin], etamine.
  • Staminiferous, [st|amin`if[e]r[a]s]: — flower = mannelijke bloem.
  • Stammel, [st`am'l], soort v. wollen stof v. hardroode kleur.
  • Stammer, [st`am[e]], subst. gestamel; verb. stamelen, stotteren, aarzelend uitbrengen; —er.
  • Stamp, [stamp], subst. stempel, zegel, postzegel, postmerk, merk, karakter, aard, prent (—s = papiergeld, Amer.), het stampen, ertsstamper; verb. stempelen, zegelen, inprenten, een postzegel doen op; stampen, stampvoeten, onderdrukken: Of the right — = van het rechte soort; They are all of the same — = van dezelfde soort; To have (bear) the — of = den stempel dragen van; To — on the mind = inprenten; The fire was —ed out = werd uitgetrapt; Their nationality was —ed out = vernietigd; We must try to — these abuses out = die misbruiken uit te roeien; — Act = zegelwet; —-album = postzegelalbum; —-collection; —-collector = (post)zegelverzamelaar; —-duty = zegelrecht; —-office = zegelkantoor; —er = stempel(aar).
  • Stampede, [stamp`îd], subst. plotselinge schrik, wilde vlucht, groote beroering; verb. plotseling op de vlucht (doen) slaan: There was a regular — of teachers to the sea-side = een ware uittocht.
  • Stanch, [stân[vs]]; Zie Staunch.
  • Stanchion, [st`an[vs]'n], steun, paal, stut, schoor.
  • Stand, [stand], subst. stand, stilstand, ophouding, halt, weerstand, verlegenheidrang, standertje, statief, onderstel, stomme, knecht, staanplaats (voor rijtuigen), stalletje, kraam, ton, stel, tribune; verb. staan, gaan staan, stilstaan, standhouden, bestaan,