Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1103

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

STANG.


  • — forth = kom naar voren; He stood forth against his enemies = bood het hoofd aan; We stood from the shore = hielden van de kust af; The boats stood in from sea = koersten naar binnen; He stood in with the thief = maakte gemeene zaak met; He —s off = houdt zich op een afstand; The ship stood off and on = hield nu eens van den wal af, en dan er weer op aan; You must stand on your defence = je flink verdedigen; Don't stand on ceremonies = sta niet op; To — out = naar voren treden, uitsteken, uitkomen, in 't oog springen, volharden, standhouden, staan op, uitstaan, zich terugtrekken: — out of my sight = ga uit mijne oogen; To — out to sea = zee kiezen; He higgles and —s out till the shopman gives in = hij dingt en houdt vol; To — over = blijven staan, blijven liggen, onbetaald blijven; I — to (by) what I said = blijf bij (houd vol); They stood to their guns = wisten van geen wijken; To — towards the shore = aanhouden op; He has stood under many troubles = veel smart geleden; The whole people stood up to a man = stond op als één man; I — up for my right = kom op voor; They stood up (for the dance) = namen hunne plaats in, traden aan; To — up with a lady = eene dame ten dans leiden; To — up to = krachtig weerstand bieden; She always stood upon her dignity = stond op; —-by = toeverlaat; He is awfully —-off = erg op een afstand; —-offish = op een afstand (fig.); —-ups = —-up collars = staande; It was a —-up fight = felle strijd; A —-up supper = loopend souper; —-cask = ligger; —-fast = steunpunt; —-pipe = standpijp; —-point = standpunt; —-still = stilstand: To come to a —-still = tot staan komen, stoppen; —er = wie staat, etc.; Several —ers-by = omstanders. Zie Standing.
  • Standard, [st`and[e]d], subst. standaard, vlag, normaal gewicht (sterkte, prijs, maat), gehalte, richtsnoer, graad; adj. vastgesteld, standaard - -: — of beauty = ideaal; The — of length = de lengtestandaard of -éénheid; —-bearer = vaandeldrager; — clock; — works = standaardwerken.
  • Standing, [st`andi[n,]], subst. stand, post, plaats, duur, rang, standplaats (voor rijtuigen, enz.); adj. vast, bepaald, vaststaand, stilstaand: She took him for his — = om zijn hoogen rang, positie; A debt of several years' — = die al eenige jaren oud is: Cronies of old — = oude kameraden; There's no — it = dat is niet uit te staan; — army = staand leger; — dish = vaste schotel; He is a — question = hij is een echte vraagal, hij vraagt altijd door; — rigging = staand want: I have no — room = plaats om te staan; —-stones = vóórhistorische, door menschen opgerichte steenen; —-out debts = achterstallige schulden.
  • Stang, [sta[n,]], lange paal of schacht: To ride the — = op een paal door de plaats gedragen worden (oude straf voor mannen, die hun vrouw hadden geslagen).