Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/115

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

BITHYNIA.


  • — in): Frost—- = bevroren; Hunger—- = verhongerd; To be — with = verliefd op.
  • Bithynia, [bith`inj[e]], Bithynië.
  • Bitt, [bit], subst. beting; verb. om de beting leggen (scheepstermen).
  • Bitten, [bit'n], Zie Bite.
  • Bitter, [b`it[e]], bitter, scherp, pijnlijk, smartelijk; subst. bitter; slag om de beting; —s = bitter, maagbitter, bitter bier; tegenspoeden; verb. bitter maken: To the — end = tot het (droeve) einde; —-almond, —-apple (—-gourd) = kolokwint; —-sweet = bitterzoet; soort appel; The — and the sweet of independence = lief en leed; —-wort = gentiaanwortel: —ish = eenigszins bitter; —ness = bitterheid.
  • Bittern, [b`it[e]n], roerdomp; moederloog.
  • Bitumen, [bitj`ûm'n], [b`itjum'n], aardhars, aardpek; Bit`uminize = bitumineeren; Bit`uminous, aardpekachtig (—houdend).
  • Bivalve, [b`a`ivalv], met twee schelpen of kleppen; subst. mossel met twee schelpen, vrucht met twee kleppen; Bivalvous, [baiv`alv[e]s], Bivalvular, [baiv`alvjul[e]], tweekleppig, etc.
  • Bivouac, [b`ivwak], [b`ivuak], subst. biv(ou)ak; verb. bivakkeeren.
  • Biweekly, [b|a|iw`îkli], [b`a`iwîkli], subst. en adj. veertiendaagsch (tijdschrift); adv. om de 14 dagen.
  • Biz, [biz], verkorting voor Business.
  • Bizarre, [biz`â], bizar.
  • Blab, [blab], er uit flappen, wauwelen, verklikken; subst. snapper, wauwelaar, klikker = —ber.
  • Black, [blak], zwart, donker, duister, grimmig, somber, treurig, ellendig, snood; subst. zwarte kleur, zwartsel, rouwkleeding, zwarte vlek, roos (bij het boogschieten), neger, zwartrok, roetdeeltje, scheldnaam, brand (in 't koren); verb. zwart maken, bevuilen, bezoedelen: — as your hat, — as a gipsy's eyes, — as ink, — as a nigger-meeting; — as November, — as sables, — as thunder; Lamp— = lampzwart; To be in a — temper = zoo nijdig als een spin; In — and white = zwart op wit = (To give) — on (and) white; To be in (put into) — = in het zwart (rouw) zijn (steken); To beat — and blue = bont en blauw; To look — = boos, nijdig; To be — with people = zwart van menschen; He is not fit to — your boots = uwe schoenriemen te ontbinden; —amoor, —[[e]m|û[e]], neger; — art = zwarte kunst; —ball, subst. zwarte bal (bij 't stemmen); brand (in tarwe), zwartsel, schoensmeer; verb. tegenstemmen, uitsluiten; —-band = soort van ijzersteen; rouwband; — beer = Dantzigsch bier; —beetle = kakkerlak; —berry = braambes: As plentiful as —berries = zeer overvloedig; —bird = subst. meerle, gevangen neger; verb. negers vangen voor den slavenhandel; —board = schoolbord; —boding = onheilspellend; —book = rapport (onder Hendrik VIII) over de toenmalige kloosters; tooverboek; het zwarte boek, conduitelijst, lijst v. dubieuse debiteuren: I am in his — books = sta ongunstig