This page needs to be proofread.
TIRE.
- Tintinnabulation, [t|int[e]nabjul`e`i[vs]'n], getjingel; T|intinn`a`bulous, tjingelend; Tintinn`a`bulum of rhyme = rijmgetjingel.
- Tiny, [t`a`ini], klein, teer, zwak.
- Tip, [tip], subst. punt, tip, topje, helmknopje, tikje, fooi, inlichtingen, inrichting om karren te kippen, kipkar, losplaats; — verb. punten, de punt beslaan met, wippen of kippen (van eene kar), toppen (van ra's), omvallen, schenken, eene fooi geven, intieme wenken of inlichtingen geven: — of a cigar, the nose, the tail; The pendants shook in the —s of her pretty ears = lellen; She is a lady to the finger —s = op en top; That is a straight — = duidelijke wenk; I don't know where he gets his —s = waar hij zijne inlichtingen vandaan haalt; He gave me the — = hij waarschuwde mij, gaf mij een wenk; —-car(t) = kipkar; —-cat = timp, tip (ook het spel); —-staff = staf, gerechtsdienaar; —-tilted = opgewipt; He —ped me a guinea = gaf me; To — all nine = alle negen omwerpen; Have you —ped the servant? = heb je een fooi gegeven; He —ped me the wink = gaf me een teeken, een wenk; The minister had been —ped the wink as to the writer of the pamphlet = den minister was heimelijk een wenk gegeven; He —ped the liquor off = gooide "'m" om; The new seats in the theatre — up of their own accord the instant they are vacated = wippen op zoodra men opstaat; —-up seats = klapstoelen; —ping system = fooienstelsel.
- Tipperary, [t|ip[e]r`êri]: —lawyer = korte eiken knuppel.
- Tippet, [t`ip[e]t], pelskraag, sjerp, kraag.
- Tipple, [t`ip'l] subst. drank, geliefkoosde drank; — verb. pimpelen: A place of — = kroeg; This wine is first-rate — = is uitstekend; —r = drinkebroer; Tippling-house = kroeg.
- Tipsiness, [t`ipsin[e]s], subst. v. Tipsy, [t`ipsi], dronken, aangeschoten; —-cake = amandelpudding of gebak met madera of iets dergelijks.
- Tiptoe, [t`iptou], subst. punt van de teen; adj. en adv. op de teenen, tersluiks; — verb. op de teenen loopen: He was (stood) on — = stond op de teenen, was zeer nieuwsgierig, in gespannen verwachting; We are on the — of expectation = in gespannen verwachting.
- Tiptop, [t`ipt|op], subst. bovenste beste; adj. zeer goed, uitstekend, bovenste beste: A — education = voortreffelijke opvoeding; A —per = banjer, iets heel bijzonders.
- Tirade, [tir`e`id], tirade; loopje (muz.).
- Tirailleur, [tiral(j)`[^a]], scherpschutter.
- Tire, [t`a`i[e]], subst. wielband, drijfriem; kleeding, tooi; afmatting; — verb. uitputten, vermoeien, vervelen, afmatten: tooien, (op)kleeden; een band doen om: Cushion (Pneumatic)[P2: space?]— = luchtband; This "—d" me = dit verveelde me (Amer.); He soon —d of it = werd het spoedig "beu"; I am —d out = doodop; I am —d to death = doodmoe: He —d me to death = heeft mij doodelijk verveeld; I am —d with (of)