Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1207

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

TOUGH.


  • Tother, t'other, [t`[a]dh[e]], samentr. van that (the) other.
  • Totter, [t`ot[e]], waggelen, wankel loopen: The baby is at the —ing and tumbling age = de kleine begint alléén te loopen; —y = bevend, waggelend.
  • Tottie, [t`oti], kleine of jonge Hottentot.
  • Totty, [t`oti], subst. kleine "hummel"; adj. waggelend; —-headed = lichtzinnig.
  • Touch, [t[a]t[vs]], subst. aanraking, voeling, gevoel, lichte aanval, aanslag (van piano of orgel), streek, toetssteen, proef, trek, smaakje, wenk, toespeling, een ietsje, etc.; — verb. aanraken, raken, reiken tot, bereiken, voelen, betasten, aanroeren, betreffen, roeren, bedroeven, aannemen, innen, schetsen, schilderen, aanslaan, pakken, beleedigen; bedriegen (Austr.), etc.: To be in — with = voeling houden met; He came into — with his century = kreeg voeling met; To establish (Get into) — with = voeling krijgen met; I have found — of my fellows = heb voeling gekregen met; I gave my work the finishing — = heb de laatste hand gelegd; You must keep in — with us = moet voeling met ons houden; To put to the — = op de proef stellen; To stand the — = de proef doorstaan; He has a — of the gout = aanval van jicht; "No," he said, with a — of temper = eenigszins geraakt; It was —-and-go = het was op het kantje af, er aan toe, het kon weinig lijden; Cold to the — = op het gevoel; He would — no food = niet aanraken; Shall we — glasses = eens klinken; That does not — the question = raakt; To — the (— on the tenderest) spot = den vinger op de wonde plek leggen; We —ed the wind = hielden het schip zoo dicht mogelijk aan den wind; Nobody can — him = bij hem halen; It —ed me to the quick = trof mij diep; It —es you more than any of us = raakt u meer; The ship —ed = stootte; We sighted an island, but did not — at it = deden het niet aan; Two of the characters were excellently —ed in = uitmuntend geschetst; We will — of that next time = behandelen; To — off = vluchtig schetsen, verbeteren, afvuren, geducht raken; Let me just — on it = het even aanroeren; We shall — it up = het wat repareeren, opknappen, opfrisschen, retoucheeren; —-hole = zundgat; —-me-not = kruidje-roer-me-*niet; —-needle = toetsnaald, proefnaald; —-pan = kruitpan; —-paper = met salpeter gedrenkt en als lont gebruikt papier; —stone = toetssteen: Irish —stone = basalt van den Giant's Causeway; —wood = zwam; —able = raak- of voelbaar; subst. —ableness; I can do it in four minutes, as near as a —er = op den kop af; A near —er = op 't kantje af; Touching, adj. roerend, treffend; prep. betreffende, aangaande; Touchiness, subst. v. Touchy = knorrig, lichtgeraakt.
  • Tough, [t[a]f], taai, hard, streng, vasthoudend; subst. verloopen vent, vechtersbaas (Amer.): Oh, say now! This is — = kras; He is a — customer = laat niet los; I had a