Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1208

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

TOUPEE.


  • — time with Pa = had heel wat met Pa te stellen; That is a — piece of work = moeilijk werk; —en = taai worden of maken; —ish = ietwat taai; —ness = taaiheid.
  • Toupee, [tûp`î], Toupet, [tup`e`i], pruikje.
  • Tour, [t`û[e]], subst. rondreis, uitstapje, toer, volgorde; verb. een rondreis doen, rondgaan, een uitstapje doen; Tourist = tourist: — ticket = rondreisbiljet.
  • Tournament, [t`û[e]n[e]ment]. Zie Tourney.
  • Tournay, [t`û[e]nei], Doornik.
  • Tourney, [t`û[e]ni], tournooi, steekspel.
  • Tourniquet, [t`û[e]nik|et], draaikruis, haspel.
  • Tournure, [tû[e]nj`û[e]], tournure, houding, omtrek, vorm.
  • Tousle, [t`a`uz'l], in wanorde brengen; adj. Tousy.
  • Tout, [taut], subst. klantenlokker, spion die inlichtingen geeft omtrent voor wedrennen geoefend wordende paarden; verb. spionneeren, beloeren, klanten lokken: A money-lender's — = de handlanger van een geldschieter; What can be got by —ing among the critics is not worth the ignominy = wat men bij de critici wint door ze achterna te loopen; To — for applause, custom, orders = bedelen om, zoeken te lokken; —er = Tout.
  • Tow, [tou], sleeptouw; verb. boegseeren, sleepen: To take in — = op sleeptouw nemen (ook fig.); —boat = sleepboot; —-car = volgwagen (tram); —-line = sleeplijn = —-rope; —age, [t`o`uid[vz]], het sleepen, sleeploon; —ing-path = jaagpad; —ing-vessel = sleepboot.
  • Tow, [tou], werk, touw; —-cloth = paklinnen; —-head = vlaskop; adj. — headed.
  • Toward, [t`o`u[e]d], aanstaande, nabij, gewillig, gehoorzaam, leergierig: A battle is — = op til; What is —? = wat is er aan de hand; —(li)ness = bereidwilligheid, leergierigheid; adj. —ly; Towards, [t`o`u[e]dz], [tödz], naar toe, in de richting van, tegenover, ten opzichte, bijna, omtrent.
  • Towcester, [t`a`ust[e]].
  • Towel, [t`a`u[e]l], handdoek, doek; verb. afwrijven, ranselen: Oaken — = knuppel; —-horse = rekje; —ling = linnen voor handdoeken, pak ransel
  • Tower, [t`a`u[e]], subst. toren zonder spits, burcht, kasteel, hoog kapsel; verb. zich verheffen, uitsteken boven, hoogvliegen: — of silence = ronde toren, waarin de Perzen (in Indië) hunne dooden (tot aas voor de gieren) leggen; —-bastion = kleine toren in den vorm van een bastion; —ing = zeer hoog of groot, buitengewoon hevig: —ing rage.
  • Town, [taun], subst. stad: — and gown = de stedelingen tegenover professoren en studenten; He is a man about — = roué, viveur, iemand, die veel uitgaat; A man on — = een "city"-man; A girl of the — = prostituée; — clerk = gemeente-secretaris en archivaris; — council = gemeenteraad; — councillor = gemeenteraadslid; —crier = stadsomroeper; —hall = gemeentehuis, raadhuis; —house = raadhuis, huis "in stad";