Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1209

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

TRACTION.


  • —land = land nabij eene stad; —-major = plaatscommandant; —-talk = praatje van de stad; —traveller = stadsreiziger; —-wall = stadsmuur; —sfolk = stedelingen; —sman = stadgenoot, stedeling; —speople = stedelingen; —ship = gemeente, stadsgebied.
  • Townshend, [t`a`unz'nd].
  • Towser, [t`a`uz[e]], groote hond (gew. hondennaam).
  • Toxic(al), [t`oksik('l)], vergiftig; Toxicological, [t|oksik[e]l`od[vz]ik'l], toxicologisch; T|oxic`o`logy = toxicologie.
  • Toxophilite, [toks`ofil|a|it], subst. boogschutter; adj. tot de boogschutterskunst behoorende.
  • Toy, [tôi], subst. (stuk) speelgoed, kleinigheid, beuzelarij; verb. dartelen, stoeien; spelen, beuzelen; —-book = prentenboek; —-box = speelgoeddoos; —-dog = schoothondje; —-drum = kindertrom; —man = speelgoedkoopman; —-pistol = kinderpistooltje; —-shop = speelgoedwinkel; — tea-things = kinderserviesje; —-trade = speelgoedhandel; —-watch.
  • Trace, [treis], subst. spoor, teeken, voetspoor, streng, kleine hoeveelheid; verb. opsporen, precies nagaan, uitvorschen, trekken, traceeren, doorkruisen, aanspannen (up): All boys are inclined to kick over the —s = uit den band slaan; —ab`i`lity, subst. v. —able = naspeurbaar, vervolgbaar: —able to temporary conditions = terug te brengen tot; subst. —ableness; —less = spoorloos; Tracery = de ornamenten van den Gothischen bouwstijl.
  • Trachea, [tr`e`ikj[e]], luchtpijp; adj. —l; Trachitis, [tr[e]k`a`itis], luchtpijpontsteking.
  • Tracing, [tr`e`isi[n,]]: —-paper = calqueerpapier.
  • Track, [trak], subst. spoor, voetindruk, weg, begaan pad, baan, spoorlijn, zeegat; verb. het spoor volgen, opsporen, nagaan: Bicycle — = wielerbaan; Double — = dubbel spoor; He followed in your — = drukte uwe voetstappen; The carriage left the — = dérailleerde; The old gentleman has made —s = is er haastig vandoor gegaan; The — and rolling-stock = tractie en rollend materieel; We —ed the deer = wij volgden het spoor van het hert; The tiger was —ed down = werd opgespoord; —-road = jaagpad; —-rope = jaaglijn; —age = het boegseeren of trekken; —er = speurhond; —less = onbetreden, onbegaan, spoorloos; subst. —lessness.
  • Tract, [trakt], verloop, uitgestrektheid, streek, korte verhandeling, tractaatje.
  • Tractability, [trakt[e]b`iliti], subst. v. Tractable, [tr`akt[e]b'l], handelbaar, volgzaam, leerzaam; subst. —ness.
  • Tractarian, [trakt`êri[e]n], subst. lid der High Church beweging (1833-41); adj. tot de High Church-beweging behoorende; —ism = de herleving van den ritueelen eeredienst in de E. kerk.
  • Traction, [tr`ak[vs]n], rekking, (aan)trekking, voorttrekking: Electric — = electr. trek- of beweegkracht; —-engine = niet op rails loopende straatlocomotief; Tractive