This page needs to be proofread.
USE.
- Urge, [[^a]d[vz]], voortdrijven, aandringen, ernstig verzoeken, aansporen, nadruk leggen op, bewijzen bijbrengen: Allow me to — the necessity of the inquiry = op de noodzakelijkheid v. het onderzoek aan te dringen; He —d it on me = drukte het mij op het hart; He was —d into doing it = aangezet om het te doen; He —d me to this act = spoorde me aan; Urgency, [`[^a]d[vz]'nsi], drang, aandrang, ernstig verzoek, noodzakelijkheid: — was declared = de urgentverklaring werd aangenomen; Urgent = dringend noodzakelijk: To be in — need of = dringend behoefte hebben aan; To be — for a thing = sterk aandringen op.
- Uriah, [jur`a`i[e]], Uria; Uriel, [j`ûri[e]l].
- Urim, [j`ûrim]: — and Thummim, [th`[a]mim], zie Exodus 28, 30.
- Urinal, [j`ûrin'l], waterplaats, urinaal; Urinary, [j`ûrin[e]ri], subst. ierbak; adj. urine - -: — bladder; Urinate, [jûr`ineit], urineeren; subst. Urin`ation; Urine, [j`ûrin], subst. urine.
- Urn, [[^a]n], subst. urn, theeketel.
- Uroscopy, [j`ûr[e]sk|o|upi], [jur`osk[e]pi], onderzoek van urine.
- Urquhart, [`[^a]k[e]t].
- Ursa, [`[^a]s[e]], de Beer: — Major = Groote Beer; — Minor = Kleine Beer; Ursiform, [`[^a]sif|öm], beerachtig, als een beer; Ursine, [`[^a]s(a)in], beer - -; Urson, [`[^a]s'n], Canad. stekelvarken.
- Ursula, [`[^a]siul[e]], Ursala; Ursuline, [`[^a]siul(a)in], ursuline.
- Urubu, [ûr`ûbû], zwarte gier (Midden-Amer.).
- Uruguay, [ûrugw`a`i], [(j)`ûrugw|e|i].
- Us, [[a]s], ons: All of — = wij allen; Both of — = wij beiden.
- Usage, [j`ûzid[vz]], gebruik, gewoonte, behandeling, spraakgebruik.
- Usance, [j`ûz'ns], gebruik, uso, usance: According to — = volgens usance.
- Use, [jûz], gebruiken, behandelen, uitputten, gewennen, gewoon zijn: To — force = geweld gebruiken; To — one's endeavour = moeite doen; — legs, and have legs = willen is kunnen; To — a person ill = slecht behandelen; I —d ([jûst]) to go there = placht daarheen te gaan; They are —d ([jûst]) to hardships = aan ontberingen gewoon; To get —d ([jûst]) to = gewoon raken aan; I am —d ([jûzd]) up = op, uitgeput; —r = gebruiker, etc.
- Use, [jûs], gebruik, toepassing, nut, gewoonte, behoefte, vruchtgebruik: —s of great men = gewoonten, eigenschappen; It is much in — = het wordt veel gebruikt of toegepast; — and wont = — and custom = gewone en veelvuldige praktijk; I have no — for it = ik kan het niet gebruiken, weet niet wat ik er mede zal doen; It is of great — = van veel nut; It is of no — = het is van geen nut; It is no —, little — = het helpt niets, haalt niets uit; Of what — is it? = waartoe zou het dienen; What is the — of going there? = waarom zou ik er heen gaan; There is no — in doing it = het geeft niets of; That is out of — now = het is thans in onbruik: To get out of — = in onbruik raken; I'll make a good —