Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1282

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

VAMPIRE.


  • nen; geimproviseerd accompagnement; verb. oplappen, een lied accompagneeren op 't gehoor af: To — up an excuse = verzinnen; He has a knack of —ing up forgotten operettas = weer op te lappen; —er = (schoen)lapper; —ers = kousen.
  • Vampire, [v`ampai[e]], vampier (ook een soort vleermuis = —-bat), uitzuiger; adj. Vamp`i`ric; V`a`mpirism = geloof in —s; het bloedzuigen of afpersen.
  • Vamplate, [v`ampleit], vroeger metalen plaatje aan eene lans ter bescherming van de hand.
  • Van, [van], voorhoede, wan, reiswagen, goederen- of conducteurswagen, baard (van een veer); verb. vooropgaan, in een van vervoeren, wasschen, zuiveren: Furniture-(Removing-)— = verhuiswagen; Luggage—- = goederenwagon; To lead the — = vooropgaan.
  • Vanbrugh, [v`anbrû], [vanbr`û]; Vancouver, [vank`ûv[e]].
  • Vandal, [v`and'l], vandaal (ook fig.); Vandalic, [v'nd`alik], ruw, barbaarsch; Vandalism = vandalisme.
  • Vandyke, [vand`a`ik], subst. kanten puntkraag (= — collar); adj. als in de por tretten v. Van Dijck (1599-1641) gekleed; verb. den rand schulpen of punten.
  • Vane, [vein], weerhaan, windvaan, wiek (v. een windmolen), baard (van een veer), diopter.
  • Vanellus, [v[e]n`el[e]s], kievit.
  • Vanguard, [v`ang|âd], voorhoede.
  • Vanilla, [v[e]n`il[e]], vanille.
  • Vanish, [v`ani[vs]], verdwijnen, wegsterven: He —ed from the sight = verdween uit het gezicht.
  • Vanity, [v`aniti], ijdelheid, ijdel genot; vruchtelooze poging, schijn.
  • Vanquish, [v`[a][n,]kwi[vs]]?], overwinnen, weerleggen: Though —ed he could argue still = al had hij het afgelegd, hij redeneerde toch maar door; —er = overwinnaar.
  • Vansire, [v`ansai[e]], manguste.
  • Vantage, [v`ântid[vz]], voordeel, gunstige, schoone gelegenheid: He got — of me = behaalde een voordeel op mij; I spied him from a coin of — = van eene geschikte plaats; So much to the — = zooveel te goed, daarenboven; —-ground = gunstige plaats of ligging.
  • Vapid, [v`apid], flauw, verschaald, geesteloos; subst. —ity, [v[e]p`iditi] = —ness.
  • Vaporability, [v|e|ip[e]r[e]b`iliti], verdampbaarheid; V`aporable of V`a`porable, verdampbaar; Vaporific, [v|e|ip[e]r`ifik], [v|ap[e]r`ifik], verdampend; Vaporizable, [v`e`ip[e]r|a|iz[e]b'l], [v`ap[e]r|a|iz[e]b'l], in damp veranderbaar; Vaporization, [v|e|ip[e]r(a)iz`e`i[vs]'n], [v|ap[e]r(a)iz`e`i[vs]'n], verdamping; V`apor|ize of V`a`porize, verdampen, in damp verdwijnen; Vaporous, [v`e`ip[e]r[a]s], dampvormig, opgeblazen, winderig, vol dampen of uitwasemingen; subst. —ness; Vapour, [v`e`ip[e]], subst. damp, wasem, ijdele waan; verb. verdampen, "geuren" of bluffen, droevig stemmen: —s = vapeurs, luimen, grillen; —-bath = damp- of stoombad; —ing = blufferig, snoevend: —ish = dampig, nevelig, winderig, mistroostig, melancholiek = —y.