Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1284

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

VAUD.


  • Vaud (Pays de), [(pei`îd[e])v`o`u], Waadland; —ois = Waldenser(s).
  • Vaudeville, [v`o`udvîl], vaudeville.
  • Vaughan, [vôn], [vô[e]n].
  • Vault, [v`ôlt], subst. (graf)gewelf, hol, kerker, kelder, hemelgewelf, gewelfd vertrek; sprong, volte; verb. verwulven, overwelven; voltigeeren: He —ed into the saddle = sprong in den zadel; —er = springer, voltigeur; —ing-horse = paard (gymn.).
  • Vaunt, [v`ânt], [v`ônt], subst. gebluf, pocherij; verb. bluffen, snoeven op, zich beroemen: To make a — of; —er.
  • Vauntlay, [v`ôntl|e|i], vooroploopende troep honden.
  • Vaux, [vôks]; Vauxhall, [vôksh`ôl]: — Gardens.
  • 'Ve = have.
  • Veal, [vîl], kalfsvleesch (—s = kalfsvellen); —-cutlet; —-tea = kalfsbouillon; adj. —y = jong, kalverachtig.
  • Veda, [v`e`id[e]], [v`îd[e]], Veda, heilig boek (Hindoes).
  • Vedette, [v[e]d`et], ruiterwacht.
  • Vedic, [v`e`idik], [v`îdik], adj. Zie Veda.
  • Veer, [v`î[e]], draaien, wenden, vieren, van koers veranderen, laten vallen (scheepst.): The wind —ed to the north = liep om naar het N.; — and haul = beurtelings vieren en aanhalen; — away = — out = vieren; —ing, subst. het veranderen of draaien; adj. veranderend, veranderlijk.
  • Vegetable, [v`ed[vz]it[e]b'l], subst. plant (—s = groente); adj. plantaardig, planten{{...|4: — earth (— mould, — soil) = plantenaarde, humus; — kingdom = plantenrijk; — marrow (cucurbita pepo) = mergpompoen; Vegetal, [v`ed[vz]it'l], subst. plant; adj. plantaardig; Vegetarian, [v|ed[vz]it`êri[e]n], vegetarisch; subst. vegetariër: — diet = plantaardige voeding of voedsel; V|eget`arianism, vegetarisme; Vegetate, [v`ed[vz]it|e|it], vegeteeren; V|eget`ation = plantengroei, de plantenwereld; V`e`get|ative = als planten groeiend, den plantengroei bevorderend.
  • Vehemence, Vehemency, [v`îhimens(i)], hevigheid, vuur, drift, onstuimigheid; V`ehement = hevig, geweldig, vurig, onstuimig.
  • Vehicle, [v`îhik'l], voertuig (ook fig.), geleimiddel (om geneesmiddelen in te nemen): The printing-press has become the — of ideas = het voertuig der denkbeelden; Vehicular(y), [vîh`ikjul[e](ri)], voertuig{{...|4
  • Vehmic, [f`e`imik], [v`îmik], [v`e`imik]: — court = Veemgericht.
  • Veil, [veil], subst. sluier, dekmantel, masker; verb. sluieren, verbergen, vermommen, bewimpelen: We don't wish to raise the —, which was cast over this scene = den sluier op te lichten; To take the — = den sluier aannemen: You have —ed your looks from your friends = u aan het oog uwer vrienden onttrokken; —ed voice = gedempte stem.
  • Vein, [vein], subst. ader, eigenaardige neiging of aanleg, stemming, luim; verb. aderen, marmeren: In the giving — = in goedgeefsche stemming; There is a grating — in him = hij heeft iets onaangenaams