Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1295

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

VITRIOL.


  • I was on a — there = op bezoek; He made a — to his birthplace = bracht; He paid me a — and I returned it = bracht mij een bezoek en ik bracht hem een tegenbezoek; A — from his Majesty = door; I never — at his house = maak nooit visites bij hem; We should not — those measures with a return in kind = die maatregelen niet met gelijke munt betalen; His offences against decorum were —ed with rigour = werden gestreng gestraft; We do not = zien elkaar niet; He —s there = komt er vaak; —ant = bezoeker; Visitation, [v|izit`e`i[vs]'n] = bezoek, visitatie, (periodieke) inspectie, bezoeking Gods: — of the sick = ziekentroost; — of the Virgin Mary = Maria Boodschap; Visitatorial, [v|izit[e]t`ôri[e]l]: — power = recht van visitatie; Visite, [viz`ît], visite (manteltje); Visiting: —-card = visitekaartje; —-commissioner = maandcommissaris, commissielid dat dienst heeft; —-governess = onderwijzeres (extern); Visitor = bezoeker, inspecteur, visiteur: —'s room = logeerkamer.
  • Visor, [v`iz[e]], masker, vizier; —ed = met een vizier, gemaskerd, vermomd.
  • Vista, [v`ist[e]], uitzicht of verschiet door eene laan of rij boomen, laan, rij boomen: This book opens splendid —s to the intelligent reader = opent een heerlijk verschiet.
  • Vistula, [v`istjul[e]], Weichsel.
  • Visual, [v`i[vz]u[e]l], gezichts - -: — angle = ooghoek; — nerves = gezichtszenuwen; — point = oogpunt; — signalling = optische telegraphie; —ization, subst. v. —ize = verzinnelijken voor het oog, zichtbaar maken.
  • Vital, [v`a`it'l], levens{{..., onmisbaar, onheilspellend: —s = organs; His — forces ebbed = zijne levenskracht begaf hem; — organs, — parts = edele deelen; — power = levenskracht; We tried to revive this — question = levensvraag; — spirits = levensgeesten; — thread = levensdraad; — statistics = statistiek over levensduur; That is — to our cause = eene levenskwestie voor; —ity, [v(a)it`aliti], leven, levenskracht, duur, levensvatbaarheid; —iz`ation = bezieling, etc; —ize = bezielen, leven geven.
  • Vitellus, [v(a)it`el[e]s], dooier.
  • Vitiate, [v`i[vs]ieit], bederven, ontwijden, schenden, vernietigen; subst. V|iti`ation.
  • Viticulture, [v`itik|[a]ltj[e]], wijnbouw; Vitic`u`lturist = wijnbouwer; Vitis, [v`a`itis], wijnstok.
  • Vitreo, [v`itri|o|u]: —-electric = positief-*electrisch; Vitreous, [v`itri[e]s], van glas, glasachtig, glazen: — electricity = glas-*electriciteit; subst. —ness; Vitrifaction, [v|itrif`ak[vs]'n], verglazing; Vitrifiable, [v`itrif|a|i[e]b'l], verglaasbaar; V|itrific`ation, subst. v. Vitrify, [v`itrifai], verglazen.
  • Vitriol, [v`itri[e]l], vitriool: Oil of — = zwavelzuur; — of copper = kopervitriool; —-throwing = het gooien van vitriool in iemands gezicht; —ate, [v`itri[e]l|e|it], in vitriool veranderen; —ic, [v|itri`olik], vitrioolachtig, scherp, kwaadaardig.