Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/130

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

BORDER.


  • Boom, [bûm], subst. boom, havenboom, spier; gebrom, gegons, gedreun, gebulder; een plotselinge vraag naar een artikel, plotseling rijzen van prijzen of koersen, reclame, zwendel; verb. gonzen, dreunen, bulderen; met een boom uitzetten, voortboomen; plotseling in de hoogte gaan (drijven), zich snel ontwikkelen: The burglary season begins to — = het begint te leven van dieven en inbrekers; That caused quite a — in the oil-trade; The Wagner —; The market was —ish = ging plotseling in de hoogte.
  • Boomerang, [b`ûm[e]ra[n,]], boemerang.
  • Boon, [bûn], subst. gave, gunst; gebed, verzoek; afval van vlas; adj. vriendelijk, mild; vroolijk, lustig.
  • Boor, [b`û[e]], boerenkinkel, lomperd, Afrik. boer: —ish = boersch, onbeschaafd: —ish work = ruw hardsteenwerk; subst. —ishness.
  • Boose, [bûz], sterk drinken, zuipen; subst. drank; —r = zuiper; Boosy = dronken.
  • Boost, [bûst], subst. een zetje; verb. een zetje geven, omhoog werpen, opkammen (fig.): The bull —ed up the sand like a whirlwind.
  • Boot, [bût], voordeel, nut, toegift; verb. helpen, baten: To — = op den koop toe, bovendien; What —s it? = wat geeft het? —less = nutteloos; —lessness = nutteloosheid.
  • Boot, [bût], subst. laars, schoen, Spaansche laars (folterwerktuig), bak of kist (voor of achter aan een wagen), lederen kleed (voor de beenen) in een rijtuig: verb. laarzen aantrekken of aanhebben; schoppen (Amer.): Butcher —s = vetleeren laarzen; Puss in —s = de gelaarsde kat; Ogre's (Seven league) —s = zevenmijlslaarzen; The —s = huisknecht in een hotel, jongste officier, jongste lid van een club; I gave him the —s = de folterlaarzen aan; er van geven; —ed and spurred = gelaarsd en gespoord; —-black = — laarzenpoetser; —-crimp = laarzebeen; —-last (—-tree) = leest; —-hose (—-stockings) = lederen slobkousen; —-hook = laarzenhaak; —-jack = laarzenknecht; —-lick = lage vleier (Amer.); —ee, [but`î], kindersokje, halve of korte dameslaars.
  • Booth, [bûdh], [bûth], kraam, tent.
  • Bootikin, [b`ûtikin], laarsje.
  • Booty, [b`ûti], buit, roof: To play — = spelen met het plan om te verliezen, of om, met een derden, den tegenspeler tot slachtoffer te maken; To ride — = zich laten omkoopen bij wedrennen, en opzettelijk verliezen.
  • Booze = Boose.
  • Borage, [b`[a]rid[vz]], bernage.
  • Borax, [b`ôraks], borax; Boracic acid, [b[e]r`asik`asid],rasik asid]] boraxzuur.
  • Bordage, [b`ödid[vz]], 't bezit van een domein met verplichting van enkele heerendiensten; zijplanken van een schip.
  • Border, [b`öd[e]], subst. rand, grens, boord, randversiering, rabat, zoom, smal bloembed: The — = de grens tusschen Engel. en Schotl.; verb. grenzen (on, upon), aanliggen; met een rand versieren; —land =