This page needs to be proofread.
WANT.
- je morgen krijgt; —ing = reusachtig.
- Wallow, [w`olou], subst. plas; — verb. wentelen, plassen, rollen, woelen: The — of the sea = het rollen; To — in pleasure = zwelgen in genot.
- Walmer, [w`ôm[e]]; Walmsley, [w`ômzli].
- Walnut, [w`ôln[a]t], [w`oln[a]t], walnoot.
- Walpole, [w`olpoul].
- Walrus, [w`olr[a]s], walrus.
- Walsh, [wol[vs]]; Walsingham, [w`olsi[n,]'m]; Walter, [w`ôlt[e]]; Waltham, [w`olth'm]; Walton, [w`ôlt'n].
- Walt(y), [w`olt(i)], rank (v. schepen).
- Waltz, [wôlts], subst. wals(muziek); — verb. walsen; —er.
- Walworth, [w`olw[e]th].
- Wamble, [w`omb'l], misselijk zijn: My stomach —s = het breekt me op.
- Wampee, [womp`î], wampiboom (China).
- Wampum, [w`omp'm], schelpkoralen, schelp-*gordel door de Roodhuiden als geld of versiering gebruikt.
- Wan, [won], adj. bleek, ziekelijk, flets; subst. —-ness.
- Wand, [wond], roede, tooverstaf, staf: Charming (Magic) —; —ed basket = teenen mand; —like.
- Wander, [w`ond[e]], zwerven, ronddolen, malen of ijlen, afdwalen (van het onderwerp), op een dwaalspoor brengen: Your wits are —ing = ge hebt er een paar op den loop; You are —ing from the subject = dwaalt van uw onderwerp af; He —ed in his mind = ijlde; —er = zwerver; Wandering, subst. afdwaling, rondzwerving, ijlen of malen; adj. zwervend, onvast: They lead a — life = een zwervend leven; The — Jew = de Wandelende Jood; — kidney = wandelnier; — tribe = nomadenstam.
- Wanderoo, [wond[e]r`û], een gebaarde zwarte aap.
- Wandsworth, [w`onzw[e]th].
- Wane, [wein], subst. afneming, vermindering, verval; — verb. afnemen, verminderen: On the — = aan het afnemen, aan het afsterven; Waning strength = verminderende krachten.
- Wanghee, [wa[n,]h`î], bamboes (wandelstok).
- Wanley, [w`onli].
- Want, [wont], subst. gebrek, behoefte, gemis, armoede, nood; — verb. ontberen, missen, ontbreken, noodig hebben, wenschen, verlangen: — -of-confidence-vote = motie van wantrouwen; I do it for (through) — of better employment = uit gebrek aan; They are in — of everything = lijden aan alles gebrek; He is greatly in — (is in great —) of = heeft hoog noodig; He died of — = kwam van gebrek om; She felt the — of it = gemis er van; To supply a much needed — = in eene lang gevoelde behoefte voorzien; First supply the —s of the poor, and then give way to luxury = voorzie eerst in de behoeften der armen; — one = op één na; What do you —? = wat moet je? I — mamma = ik zoek naar ma'tje; I — you to go there = ik wensch dat gij daarheen gaat; You are —ed = men