This page needs to be proofread.
WEEVER.
- Weever, [w`îv[e]], pieterman (visch).
- Weevil, [w`îvil], soort snuitkever, kalander, koornworm; —led —(l)y = vol wormen.
- Weft, [weft], inslag, weefsel.
- Weigh, [wei], subst. zeker gewicht (van wol ± 82,554 K.G.; van koren ± 1453,946 L.; Zie Wey); — verb. wegen, opheffen, opwegen, toewegen, overwegen, neerbuigen, van gewicht zijn, gelden, schatten, hoogachten: We are getting under — at last = eindelijk gaan we anker op, op weg; He was —ed and found wanting = gewogen en te licht bevonden; I have been —ing it carefully = zorgvuldig overwogen; They —ed anchor = zij lichtten het anker; His great responsibility —ed him down = drukte hem; The flour was —ed out to the poor women = toegewogen; That does not — (with him) = dat beteekent niets (bij hem); —-bridge = brugbalans; —able = weegbaar; —age, [w`e`iid[vz]] = weegloon; waaggeld; —er = weger; Weighing: —-house = waag; —-machine = bascule; Weight, subst. gewicht, zwaarte, druk, last, belangrijkheid, invloed; — verb. gewicht of zwaarte toevoegen aan, bezwaren: Brute, Gross — = bruto gewicht; Dead — = zware last, onnutte last, eigen gewicht (van vat, etc.); Net — = netto gewicht; Set of —s = stel; He is a person of some — = beteekent vrij wat, heeft invloed of aanzien; The jovial light — became a serious man = het vroolijke zieltje-*zonder-zorg; You have given me short — = gij hebt mij te weinig gewicht gegeven; That has no — with me = weegt niet bij mij; It has a special — just now = is thans van bijzonder gewicht; This book is worth its — in gold = is zijn gewicht in goud waard; To carry great — = van veel gewicht zijn; This I give you only to make — = om het gewicht vol te maken; To pull up the —s of the clock; His mind must not be —ed with all that stuff = niet bezwaard worden; His words were —ed with the sorrow of parting = waren droevig door; Weightiness, subst. v. Weighty = gewichtig, zwaar, belangrijk, overtuigend, drukkend.
- Weir, [w`î[e]], waterkeering of dam, omheining van palen of netten in eene rivier om visch te vangen.
- Weird, [w`î[e]d], onheilspellend, akelig, somber, bovenaardsch; subst. noodlot, voorspelling, betoovering: — Sisters = schikgodinnen; (= —s); To dree one's — = zich in zijn lot schikken (Schotl.).
- Welch, [wel[vs]], bedriegen, er van door gaan met de ingezette weddingschappen; —er.
- Welcome, [w`elk'm], subst. welkom, vriendelijke ontvangst; adj. welkom; — verb. verwelkomen: Most — home = hartelijk welkom thuis; And — = en van harte; You are quite — to it = het is tot je dienst, je moogt het gerust aannemen; You are — to go = gij kunt om mij wel gaan; He might have died and — = om mijn part was hij doodgegaan; To bid — = welkom heeten; He made us — = hij bereidde ons eene vriendelijke