Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/134

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

BOX.


  • Bow, [bou], subst. boog, strijkstok, streek; strikje, drilboog; verb. op de viool spelen; buigen als een boog; gebogen zijn; A — long bent at last waxeth weak = de boog kan niet altijd gespannen zijn; He has many strings on (to) his — = veel pezen op zijn boog; The —(ing) elbow, hand = de rechterhand of arm van den vioolspeler; To draw (pull, shoot with) the long — = met spek schieten; To draw a — at a venture = iets op goed geluk af doen of zeggen; — and spear (Bijbel) = (gewapende) macht, toeleg, intrige; — Bells = de klokken der Bowchurch: He was born within the sound of — Bells (v. St. Mary-le-Bow) = hij is een echte Cockney; —-compasses = krom-(mast) passer; —-drill = drilboor; —-leg = krombeen; —-line = boelijn (scheepsterm): On a —-line = dicht bij den wind zeilend; —man = boogschutter; —-net = soort fuik; —-pen (-pencil) = trekpen; —-shot = boogschot (afstand); —-street = een der politiebureaux in Londen; —-street officer, runner = detective (veroud.); —string, subst. boogpees; —-window = rond uitstekend venster; —-windowed = fig. dikbuikig.
  • Bowdlerize, [b`a`udl[e]r|a|iz], [b`o`udl[e]r`a`iz], zuiveren van aanstootelijke passages, castreeren.
  • Bowels, [b`a`u'lz], subst. ingewanden; binnenste; medelijden: That fellow has no —s = geen hart.
  • Bower, [b`a`u[e]], verblijf, buitenplaats, priëel, (slaap)vertrek, boudoir, sofa; boeganker; Boer (in een kaartspel): A — of roses = rozenkoepel, rozenpriëel; Lady's — = boudoir; The right, left — = troef boer en de andere boer van dezelfde kleur bij Euchre; —y = buiten; boerderij; adj. schaduwrijk.
  • Bowie-knife, [b`o`uin|a|if], lang dolkmes (Amer.).
  • Bowl, [boul], subst. schaal, kom, bekken, pijpekop, kompashuisje; houten bal, worp: —s = een balspel met aan de eene zijde bezwaarde ballen, die in curven rollen; verb. kegelen (Amer.), (voort)rollen, werpen naar de wickets (bij het cricketspel): This fact —s over your argument = werpt omver; To — out = de wickets raken (waardoor de batsman "af" is), overwinnen, verdringen: He is —ed out = het is gedaan met hem; —er = de speler bij cricket die den bal (op)gooit; fantasiehoed met ronden bol; —ing = —s; —ing-alley = soort kegelbaan; —ing-green = veld voor het —ing.
  • Bowlder, Zie Boulder.
  • Bowles, [boulz]; Bowring, [b`a`uri[n,]].
  • Bowse, [bauz], zuippartij; verb. zuipen; optaliën.
  • Bow-wow, [b`a`uw`a`u], woefwaf, hond.
  • Box, [boks], subst. kist, koffer, doos, geldkistje, kompashuisje, loge, hokje, brievenbus (loket), bank, naafbus (van een wiel), (bad)kamertje, koets- of wagenbok, optrekje, huisje, stalafdeeling, slag, oorveeg, geschenk, boks(boom); verb. in eene doos sluiten, opsluiten, inpakken, van eene doos voorzien; eene oorveeg geven, boksen, in-