Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1355

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

WYCHERLEY.


  • matig; verb. verongelijken, onrecht aandoen, krenken, beleedigen: Private (public) — = onrecht een persoon (de maatschappij) aangedaan, inbreuk op de rechten van een persoon (v. de maatschappij); To be — = verkeerd zijn, ongelijk hebben; That is altogether (decidedly) — = heelemaal (bepaald) verkeerd; There is something — somewhere = er is ergens iets niet in den haak; To do a person — = To do — to a person = verongelijken, onrecht doen; He has done — = verkeerd gedaan, slecht gehandeld; He has had — = is verongelijkt; To get to —s = in de war raken; To get on (to) the — tack = op het verkeerde spoor; To go — = verkeerd gaan, den verkeerden weg opgaan; My watch goes — = loopt niet goed; To go the — way = in 't verkeerde keelgat komen; To rub the — way = boos maken, prikkelen; To swallow a crumb the — way = in 't verkeerde keelgat krijgen; To get hold of the — end of the stick = iets bij het verkeerde eind hebben; He got out of bed the — foot (leg) foremost = hij is met het verkeerde been uit het bed gestapt; I am on the — side of sixty = over de zestig; The — side uppermost (outward) = den verkeerden kant boven (buiten), ondersteboven (binnenstebuiten); He —ed her by two years = dacht ten onrechte dat ze twee jaar ouder was; He never —ed me of a penny = heeft mij nooit een cent te kort gedaan; —-doer = overtreder; —-doing = onrecht, overtreding; —-headed = verkeerd, eigenzinnig; subst. —-headedness; —er = verongelijker; —ful = onbillijk, benadeelend, verkeerd; subst. —fulness; —ly = verkeerdelijk, onrechtmatig; —ous = onwettig (Schotl.).
  • Wrote, [rout], imperf. van to write.
  • Wroth, [rôth], [roth], verbitterd, toornig.
  • Wrought, [rôt], gewrocht, bewerkt, gevormd, gesmeed, geslagen: He was — on by his relations = werd bewerkt door zijne familie; — up to great fury = tot groote woede gebracht; — upon = bewerkt (fig.); High—- expectations = hooggespannen verwachtingen; —-iron = gesmeed ijzer, staafijzer.
  • Wroxeter, [r`oksit[e]].
  • Wrung, [r[a][n,]], imp. en p.p. van to wring; — heads = kim (scheepst.).
  • Wry, [rai], scheef, verdraaid, verkeerd: To make a — face = een leelijk gezicht trekken; To make — faces = gezichten trekken; —-neck = scheeve nek (hals); draaihals (vogel); —ness = scheefheid, verdraaidheid.
  • Wunner, [w`[a]n[e]], kranige vent = Oner.
  • Wuther, [w`[a]dh[e]], huilen, bulderen: —ing heights = onherbergzame hoogten.
  • Wyandotte, [wai[e]nd`ot], [w`a`i[e]nd|ot].
  • Wyat(t), [w`a`i[e]t].
  • Wych-elm, [w`it[vs]elm] = bergiep; Wych-*hazel (Z. Witch).
  • Wycherley, [w`it[vs][e]li]; Wyclif(fe), [w`iklif]; Wyclif(f)ite, [w`iklif|a|it], volgeling van W.