This page needs to be proofread.
YODEL.
- *sonings = ik luister niet naar, bezwijk niet voor; You must — to the times = je schikken in; To — up the ghost (the breath of life) = den geest geven; —ance = toestemming, concessie; —ing = tot toegeven geneigd, buigzaam, meegaande; subst. —ingness.
- Yodel, Yodle, [j`o`ud'l], subst. gejoedel; — verb. joedelen; J`o`deller = iemand die joedelt.
- Yoga, [j`o`uga], een vorm van Hindoesch ascetisme; Yogi, Hindoesch asceet.
- Yo-ho, [jouh`o`u], hola!
- Yoick(s), [j`ô`ik(s)], subst. oude jachtkreet bij de vossenjacht.
- Yoke, [jouk], subst. juk, jok, span, band, stuk lands dat twee ossen in één dag kunnen omploegen, juk van het roer, stuurtalie; — verb. onder het juk brengen, het juk aandoen, aanspannen, zich verbinden: To bring under the — = To put to the — = het juk opleggen; To shake (To throw) off the —; These two are ill —d together = passen niet bij elkaar; —-fellow = mede-lijder, levensgezel(lin); —-line, —-rope = stuurtouw; —-toed birds = klimvogels.
- Yokel, [j`o`uk'l], boerenkinkel, pummel.
- Yolk, [jouk], dooier; zweet of afscheiding der schapenhuid; —-bag, —-sack = dooiervlies; —y = vettig.
- Yon(der), [j`ond[e]], ginds(ch), ginder.
- Yonge, [j[a][n,]g].
- Yoop, [jûp], interj. huup! subst. schreeuw.
- Yore, [jö], alléén in: In days (times) of — = in vroeger dagen, lang geleden.
- Yorick, [j`orik]; York, [jök]: —ist = aanhanger van het Huis York.
- Yorker, [j`ök[e]]: Een yorker gooien, i.e. den bal bij 't Cricketspel zoodanig gooien, dat hij zonder den grond te raken den Batsman bereikt.
- Yorkshire, [j`ök[vs][e]], Yorkshire; ook adj. uit Y.; sluw: I am — too = ben ook niet van gisteren; He came — over me = nam me beet; — man = iemand uit York-*