Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/14

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.
  • Abandon, [[e]b`and'n], verlaten; prijs geven, abandonneeren: — to = zich overgeven aan; An —ed wretch = een verdorven ellendeling; The bill was—ed = werd voor rekening gelaten; Abandonee, [[e]b|and[e]n`î], cessionaris (iemand, wien iets, b.v. bergen van een wrak, afgestaan wordt); Abandoner, [[e]b`and[e]n[e]], die iets afstaat; Abandonment = afstand, achterlating, overlaten, abandonnement; overgave aan; verlatenheid.
  • Abase, [[e]b`e`is], vernederen; subst. Ab`asement.
  • Abash, [[e]b`a[vs]], beschamen, in verlegenheid brengen; subst. Ab`ashment.
  • Abatable, [[e]b`e`it[e]b'l], voor opheffing of vernietiging vatbaar; Abate, [[e]b`e`it], opheffen, wegnemen, verminderen, verzachten; afnemen, dalen, ongeldig worden; Ab`atement, opheffing, vermindering, verzachting, korting, etc.; Ab`ater = middel tot vermindering, etc.
  • Abat: —jour, [|ab[e][vz]`û[e]], [[e]b`â[vz]û[e]], vallicht; lichtscherm; —-vent, [ab[e]v`o[n,]], luifel, windscherm; —-voix, [|ab[e]vw`ö], klankbord (kansel).
  • Abat(t)is, [`ab[e]tis] of [ab[e]t`î], verhakking (ter verdediging van een kamp of fort); —ed, [`ab[e]tist], [`ab[e]taizd], met een — voorzien.
  • Abattoir, [|ab[e]tw`ô], abattoir.
  • Abb, [ab] (= —wool) kettinggaren.
  • Abba, [`aba], vader (bij het aanspreken van een monnik); kloostervoogd.
  • Abbacy, [`ab[e]si], het ambt en het rechtsgebied van een abt; Abbatial, [[e]b`e`i[vs]'l], abtelijk, tot eene abdij behoorende = Abb`a`tical.
  • Abbé, [[e]b`e`i], (= Abbe, [`abi]), Abbé.
  • Abbess, [`ab[e]s], abdis; Abbey, [`abi], abdij.
  • Abbot, [`ab[e]t], abt: — of Unreason (Schotl.) Zie Lord of Misrule; `A`bbotship, ambt of waardigheid van een abt.
  • Abbreviate, [[e]br`îvj|e|it], verkorten, afkorten; Abbrevi`ation, afkorting; Abbr`eviator, vervaardiger van een uittreksel; Abbreviatory, afkortend.
  • Abdal, [`abd'l], Perzische derwisch.
  • Abdera, [abd`îr[e]]; adj. Abd`erian; Abderite, [`abd[e]rait], Abderiet; onnoozele hals: The — = Democritus.
  • Abdicant, [`abdik'nt], afstand doende (van);
  • Abdicate, [`abdik|e|it], afstand doen (van); verstooten, onterven; Abdic`ation, afstand; `A`bdicator, hij, die afstand doet.
  • Abdomen, [abd`o`um'n] of [`abd[e]men], onderbuik; achterlijf; Abdominal, [abd`omin'l], Abdominous, [abd`omin[e]s] tot den onder-