Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/149

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

BULGARIA.


  • Bulgaria, [b[a]lg`êri[e]], Bulgarije; —n = Bulgaar(sch).
  • Bulge, [b[a]ld[vz]], subst. buik; buikdelling (scheepst.); verb. vooruitsteken.
  • Bulimia, [bjul`imi[e]], Bulimy, [bj`ûlimi], geeuwhonger.
  • Bulk, [b[a]lk], omvang, grootte, volume, massa; meerendeel; scheepslading; hoofd: By the — = alles met elkaar; In — = in losse massa, hoopen; To break — = beginnen te lossen; Laden in — = met stortgoederen (graan, zout) geladen; —head = schot; Watertight —head = waterdicht schot; —iness = omvang; —y = groot, zwaar.
  • Bull, [bul], subst. stier, speculant à la hausse (zie Bear); bul van den Paus; onzin, domheid; adj. van grooten omvang; mannetjes . . .; verb. à la hausse speculeeren: He took the — by the horns = pakte de koe bij de horens; John — = de Eng. natie; —-baiting = het vechten van stieren met honden; —-beef = ossenvleesch; —-calf = bulkalf; uilskuiken; —dog = bulhond; dienaar van den Proctor; revolver; —doze = lange zweep (Am.); verb. ranselen, overdonderen; —'s-eye = rond venster of opening, dievenlantaarn, dik glas in een scheepsdek, roos (van schietschijf), schot in de roos, kleine, storm voorspellende wolk, kokinje: That is wide of the —'s-eye = de plank ver mis; —-faced = met grof en groot gezicht; —finch = bloedvink; —-feast, —-fight = stierengevecht; —frog = brulkikvorsch; —head = rivierdonderpad; waterinsect; domkop; —headed = doldriftig en koppig; —-pup = jonge bulhond; —roarer (zie Turndun); —-terrier = gekruist ras tusschen bulhond en dashond; —-trout = zalmforel; —wort = komijn (zwarte).
  • Bullace, [b`ulis], kroosjes.
  • Bullate, [b`ulit], met blaren of uitwassen.
  • Bullen-nail, [b`ul'n-n|e|il], vertinde en gelakte spijker met ronden kop.
  • Bullet, [b`ul[e]t], geweerkogel: Every — has its billet = iedere kogel heeft zijne bestemming; He got the — = werd de laan uitgestuurd; —proof = kogelvrij; —-mould = kogelvorm.
  • Bulletin, [b`ul[e]tin], subst. officieel rapport, bulletin; verb. per b. bekend maken.
  • Bullion, [b`ulj'n], ongemunt goud of zilver; vreemd (valsch geld); passement (= —-fringe); —ist = voorstander van metalen munt.
  • Bullock, [b`ul[e]k], (jonge) os.
  • Bully, [b`uli], subst. bullebak, vechtersbaas; souteneur; geconserveerd pekelvleesch; adj. brutaal, rumoerig: prachtig, flink (Amer.); verb. overbluffen, donderen, treiteren; razen en tieren: — for you! = Bravo! He bullied me into doing it = dwong mij door vrees tot; He bullied it out of me = dwong het me af; She bullied over both = speelde de baas over; —beef = ingemaakt vleesch: —rag = uitschelden, negeren.
  • Bulrush, [b`ulr[a][vs]]. groote waterbies; —y.
  • Bulwark, [b`ulw[e]k], subst. bolwerk (ook fig.), verschansing, wal; verb. van versterkingen (of een bolwerk) voorzien.