This page needs to be proofread.
CHATTINESS.
- klapekster (ook fig.); —er = babbelaar.
- Chattiness, [t[vs]`atin[e]s], babbelzucht; Chatty, Zie Chat.
- Chaucer, [t[vs]`ôs[e]]; adj. Chauc`erian.
- Chauffer, [t[vs]`ôf[e]], klein draagbaar fornuis.
- Chauvinism, [[vs]`o`uvinizm], chauvinisme.
- Chaw, [t[vs]ô], kauwen; (— up) afwijzen, zijn vet geven (Amer.).
- Chaw-bacon, [t[vs]`ôb|e|ik'n], pummel.
- Chaworth, [t[vs]`ôw[e]th].
- Cheap, [t[vs]`îp], goedkoop, van weinig waarde; onlekker: Dog-(Dirt-)— = As — as dirt = spotgoedkoop; A man feels — in such a case = ellendig, nietswaardig; To get (come) off —(ly) = er blauw afkomen; To hold — = geringschatten; To make (render) oneself — = zich weggooien; —jack = marktschreeuwer; —-trippers = reizigers met pleiziertreinen; —en = afdingen, goedkoop worden, bekladden.
- Cheat, [t[vs]ît], bedriegen, beetnemen; subst. bedrieger, valsche speler: To — fatigue = verdrijven; To — one into the belief = wijsmaken; To — one out of = afzetten; To — at cards = valsch spelen.
- Check, [t[vs]ek], subst. schaak, belemmering, beteugeling, échec, cheque (Amer.), fiche (Amer.), berisping, verwijt, teleurstelling; controle, contremarque; geruite stof; schaak; — verb. schaakmat zetten (fig.), tegenhouden, beteugelen, berispen, afstempelen, inschrijven (Amer.), laten schrikken (scheepst.); collationneeren, controleeren: He was dressed in a summer — = geruit pak; He handed in his —s = stierf; To keep a — upon = in toom houden; To put a — upon = beteugelen, intoomen; — to the queen = schaak koningin; The king is —ed (is in —) = is schaak; He —ed himself = hield zich in; —-book = controleboek, chequeboekje; —mate = subst. schaakmat, nederlaag; — verb. schaakmat zetten = To give —mate; —-rail = rail, waardoor een trein op een ander spoor wordt gebracht; —-rein = trens; —-string = trekriem; —-taker = controleur; —ed = geruit; —er, subst. damsteen (—s = damspel), geruit uithangbord, herberg, controleur; — verb. = Chequer; —er-board = schaak(dam)bord; —y = in kleine vierkantjes verdeeld.
- Cheechee, [t[vs]`ît[vs]î] = Eurasian.
- Cheek, [t[vs]îk], subst. wang, kaak; brutaliteit; driestheid; — verb. brutaliseeren: With the coolest — = zoo brutaal mogelijk; He has plenty of — = hij is zoo brutaal als de beul; — by jowl (jole) = wang aan wang, zij aan zij, gemeenzaam; —-bone = kaakbeen; —y = brutaal.
- Cheela, [t[vs]`îla], Hindoesch leerling.
- Cheep, [t[vs]îp], tsjilpen, piepen: —er = jonge patrijs (veldhoen).
- Cheer, [t[vs]`î[e]], subst. stemming, blijdschap, onthaal, spijs, troost, gejuich, bijval; — verb. aanmoedigen, opmonteren, (toe)juichen, moed vatten, opfleuren: The table was filled with good — = lekkere spijzen; Be of good — = wees goedsmoeds; What —?