Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/20

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

ACCORDION.


  • bijdragend, bijkomend, medeplichtig; subst. medeplichtige: The Accessories = al wat er bij hoort; Accession, [[e]ks`e[vs]'n], toetreding, toestemming, vermeerdering, komst (op den troon, tot eene waardigheid), aanval (van eene ziekte).
  • Accidence, [`aksid'ns], buigingsleer, beginselen.
  • Accident, [`aksidn't]?], voorval, toeval, ongeluk, toevallige eigenschap: By — = toevallig; He has met with an — = heeft een ongeluk gehad, is verongelukt; —-column = kolom of rubriek van ongelukken in eene courant; Accid`e`ntal = toevallig, niet essentieel; subst. toevallige eigenschap, bijzaak: — colours = bijkleuren, aanvullende kleuren.
  • Accipiter, [[e]ks`ipit[e]], roofvogel (vooral havik).
  • Acclaim, [[e]kl`e`im], toejuichen; subst. toejuiching: By — = bij acclamatie; Acclamation, [|akl[e]m`e`i[vs]'n], toejuiching, acclamatie; Accl`a`matory, bijvals. . .
  • Acclimatization, [[e]kl|a|im[e]t|a|iz`e`i[vs]'n], [[e]kl|a|im[e]t[e]z`e`i[vs]'n], acclimatisatie: Acclimatize, [[e]kl`a`im[e]t|a|iz], aan een zeker klimaat gewennen.
  • Acclivity, [[e]kl`iviti], helling, steilte.
  • Accolade, [|ak[e]l`e`id], accolade (na den ridderslag); haakje: To confer the — on = de accolade geven.
  • Accommodate, [[e]k`om[e]d|e|it], geschikt maken, aanpassen, verzoenen met; voorzien van; huisvesten, herbergen: If you want a nice room, I can — you = u eraan helpen; Accommodating, [[e]k`om[e]d|e|itin]], inschikkelijk, vriendelijk; Accommodation, [[e]k|om[e]d`e`i[vs]'n], schikking, verzoening, geschiktheid, plaatsruimte, logies; wisselruiterij etc.: — bill (—-note, —-paper) = schoorsteenwissel, plezierpapier; —-ladder = trap aan de valreep; —-works = bruggen, schuttingen, afsluitingen, enz., die eene spoorwegmaatschappij verplicht is te bouwen langs hare lijn.
  • Accompanier, [[e]k`[a]mp[e]nj[e]], begeleider (ook bij muziek); Accompaniment, [[e]k`[a]mp[e]nim|ent], begeleiding, bijwerk, toebehooren; Accompanist, [[e]k`[a]mp[e]nist], begeleider; Accompany, [[e]k`[a]mp[e]ni], vergezellen, begeleiden.
  • Accomplice, [[e]k`omplis], medeplichtige.
  • Accomplish, [[e]k`ompli[vs]], vervullen, uitvoeren; bereiken, verwezenlijken; uitrusten; —able, uitvoerbaar; —ed = volkomen, talentvol, voldongen; —er, hij, die voltooit; —ment = voleindiging, vervulling, talent, beschaving; —ments = kundigheden.
  • Accord, [[e]k`öd], subst. overeenstemming, harmonie, schikking, accoord; — verb. overeenstemmen, toestaan, inwilligen: With one — = eenstemmig, eenparig; He did it of his own — = uit eigen beweging; —ance = overeenstemming: In — with = overeenkomstig; —ant = overeenstemmend, overeenkomstig; —ing = overeenstemmend: —ing as = al naarmate; —ing to your wish = overeenkomstig; —ing to Cocker (Gunter; Amer.) = volgens Bartjes; You must act —ingly = dienovereenkomstig.
  • Accordion, [[e]k`ödj[e]n], harmonica; —ist