Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/203

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

CLOBBER.


  • mantelzak, valies; —-room = vestiaire, (dames)toilet, retirade; bagagelokaal.
  • Clobber, [kl`ob[e]], smeersel om bij het oplappen van oude schoenen de scheuren te stoppen.
  • Clock, [klok], subst. klok, kever, versierde klink (aan de zijde van eene kous); — verb. klokken, broeden, beieren: What o'— is it? What is (it) o'—? = Hoe laat is het? They set all —s by Greenwich time = scheren alles over één kam; —-dial = —-face = wijzerplaat; —-hand = wijzer; —maker; As regular as —-work = zoo precies als een uurwerk; —-work animal = stuk speelgoed met mechaniek.
  • Clod, [klod], subst. aardkluit, stof, lomperd, domoor; — verb. kluiten, klonteren, met kluiten gooien; —-crusher = wals; —-hopper = boerenkinkel; —-pate, —-poll = ezelskop; —-dish = —dy = klonterig, plomp.
  • Clog, [klog], subst. blok, stomp, belemmering, rem, holsblok, trip; — verb. te zwaar belasten, overladen, belemmeren, verhinderen, tegenhouden, stokken, klonteren, verstoppen; —gy, klonterig, kleverig, etc.
  • Cloister, [kl`ô`ist[e]], subst. klooster, kruisgang, veranda, piazza; — verb. in een klooster opsluiten, afzonderen.
  • Clomb, [kloum], oud imperf. van To Climb.
  • Close, [klouz], subst. besluit, einde; schermutseling, handgemeen; — verb. sluiten, eindigen, besluiten, aaneensluiten; overeenkomen, handgemeen worden, worstelen: With —ed doors = met gesloten deuren; These are —d questions now = uitgemaakt; Evening —d = de avond viel; At this moment the scene —s in = valt het gordijn; To — in = de gelederen sluiten; We have —d on that point = het eens geworden; They —d round the fortress = sloten in; The passage was —d up = afgesloten; — up, gentlemen; we won't go home yet = aansluiten, Heeren! To — with = aannemen, het eens zijn, naderen.
  • Close, [klous], subst. ingesloten of omheinde plaats, terrein bij eene cathedraal of abdij, blinde straat of steeg, slop; adj. gesloten, benauwd, drukkend, dicht, stilstaand, nauw, strak, compres, dicht in elkaar, nabij, innig, vlijtig, streng logisch, zeldzaam, nabij (— by), ongeveer gelijk, geheim, achterhoudend, oplettend, beknopt, getrouw, nauwkeurig, gierig, krenterig: — corporation = een corporatie, die vacatures zelf aanvult; — season, — time = gesloten vischtijd of jachttijd; As — as wax = zoo dicht als een pot (fig.); The air is — here = het is hier benauwd; — is my shirt, but —r is my skin = het hemd is nader dan de rok; To come to — quarters = handgemeen worden; To keep oneself — = zich koest houden; To live at — quarters = klein behuisd zijn; To sit — = dicht opeen; —-banded = dicht aaneengesloten; — by (on); — upon = bijna; dicht bij; —-cropped = kort geknipt; —-fisted, —-handed = vrekkig, gierig; —-grained — dicht (v. hout, steen); A —-stool = stilletje; —-tongued = zwijgend, "zoo dicht als een pot"; —ly =