Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/204

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

CLOVEN.


  • dicht op elkaar, ijverig, grondig; —ness = vastheid, dichtheid, geslotenheid, bedomptheid, etc.
  • Closet, [kl`oz[e]t], subst. kabinet, studeerkamer, privaat; adj. geheim, theoretisch, kamer..; verb.: To be —d with = een geheim onderhoud hebben met.
  • Closure, [kl`o`u[vz][e]], subst. sluiting, slot; verb. het debat sluiten: To apply the — het debat sluiten.
  • Clot, [klot], subst. klonter; verb. klonteren; —ted cream = dikke room.
  • Cloth, [kloth], laken, wol, stof, calicot, tafellaken, gewaad: The — = de geestelijkheid; More — than dinner = meer vertoon dan degelijkheid; To lay the — = tafeldekken; To wear the — = den soldatenrok (liverei) dragen; geestelijke zijn; —-shearer = lakenscheerder; —-worker = lakenmaker.
  • Clothe, [kloudh], kleeden, bekleeden, inkleeden.
  • Clothes, [kloudhz], kleeren, kleeding, de wasch, luiers: Bed—- = bedlinnen; Long — = lange kinderjurk; Short — = korte rokken; A suit of — = pak; —-press = kleerkast; —-wringer = wringmachine.
  • Clothier, [kl`o`udhj[e]], lakenkooper, lakenfabrikant; lakenvoller (Amer.).
  • Clothing, [kl`o`udhi[n,]], kleeding.
  • Cloture, Fr. uitspr. = Closure.
  • Cloud, [klaud], subst. wolk, ader, groote menigte, lichte wollen sjaal; verb. bewolken, verduisteren, somber maken, aderen, moireeren: Every — has a silver lining = geen kwaad zonder baat; To be in the —s = droomen, absent zijn; To be under a — = in verlegenheid zijn, gecompromitteerd zijn; To blow a — = rooken; To cast a — upon = een schaduw werpen op; To drop (fall) from the —s = uit de lucht vallen; —berry = bergbraambes; —-burst = wolkbreuk; —-capped (capt) = zeer hoog, met wolken bedekt; In — Cuckoo Town = hoogst onzeker; —-drift = wolkendrift; —-rack = drijvend zwerk; —-wrapt = in wolken of mist gehuld; —ed = bewolkt, betrokken, troebel, beneveld: I got —ed out = de wolken beletten mij te photographeeren; —iness = bewolktheid enz.; —less = onbewolkt; —let = wolkje; —y = bewolkt, somber, duister, geaderd, gemoireerd.
  • Clough, [kl[a]f] (Arthur); Clough, [klau], [kl[a]f], ravijn; kruik; sluis; toegift van 2 Eng. ponden op iedere honderd.
  • Clout, [klaut], subst. lap, vod, roos van een schijf, as-plaatje: verb. oplappen, opflikken, slaan, met spijkers bevestigen: He looks as white as a — = zoo wit als een doek; —(-nail) = schoenbeslag; —ed = met spijkers beslagen.
  • Clove, [klouv], kruidnagel; gewicht voor kaas en boter (± 3,6 K.G.) en voor wol (± 3,17 K.G.); ravijn; —-gilly-flower = tuinanjelier; —s, [klouvz] = een soort likeur.
  • Cloven, [kl`o`uv'n]: —-footed, —-hoofed = met gespleten hoef, satanisch; There was a decided exhibition of the — foot = daar kwam de aap leelijk uit den mouw kijken = He showed his — foot.