Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/205

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

CLOVER.


  • Clover, [kl`o`uv[e]], klaver: To be (live) in — = een lekker leventje leiden; To go from — to rye-grass = van de veeren op het stroo komen.
  • Clown, [klaun], boerenkinkel, hansworst; —ish = boersch, clownachtig; subst. —ishness.
  • Cloy, [klôi], overladen, tegenstaan.
  • Club, [kl[a]b], subst. knots, kolfstok, uitwas, haarknoop; club, societeit, vereeniging; adj. knotsvormig; —s = klaveren (kaartspel); — verb. met een knots (neer) slaan, samen betalen, geld bijeenleggen: We —bed (our funds) together = wij legden bij elkander wat wij hadden; The soldier —bed his musket = sloeg met den kolf; —fist(ed) = (met) klomphand; —-foot = horrelvoet; —-haul = overstag gaan bij stormweer met behulp van een anker; —-headed = met dikken kop; —-house = societeit; —-law = het recht van den sterkste; —-man = lid van een club, knotsdrager; —-moss = wolfsklauw; —-pigtail = dik uitloopende pruik; —-room; —-suit = "smoking"; —-train = bliksemtrein tusschen Londen en Parijs; —(b)able = gezellig; —bed = klomp. . ., knotsvormig, plomp.
  • Cluck, [kl[a]k], klokken, smakkend spreken als een Hottentot; —ing-hen = kloekhen.
  • Clue, [klû], kluwen, (leid)draad.
  • Clump, [kl[a]mp], subst. blok, brok, groep, dikke zool; — verb. lomp stappen, tot groepen vormen; —-boots = zware vetlaarzen.
  • Clumsiness, [kl`[a]mzin[e]s], plompheid, onbeholpenheid; Clumsy = onhandig, lomp, plomp; subst. stommeling.
  • Clunch, [kl[a]n[vs]], verharde leemlaag, weeke kalksteen.
  • Clung, [kl[a][n,]], imperf. en part. perf. van To cling.
  • Cluster, [kl`[a]st[e]], subst. tros, bos, groep, troep, zwerm, menigte; — verb. in trossen groeien, scharen, zwermen, ophoopen: In —s = saamgehoopt.
  • Clutch, [kl[a]t[vs]], subst. greep, klauw, haak; — verb. grijpen, omvatten; —-fisted = vrekkig.
  • Clutter, [kl`[a]t[e]], subst. warboel, lawaai; — verb. onderstboven gooien, eene warboel of drukte maken: —ed shops = drukke, volle.
  • Clyster, [kl`ist[e]], lavement; — verb. een lavement zetten; —-pipe = klisteerspuit.
  • Co, [kou], verkort voor Company; County; c/o = care of; C. O. = Colonial Office; Commanding Officer.
  • Coach, [kout[vs]], subst. rijtuig, koets, diligence, personenwagen, kapiteinshut; repetitor; — verb. (in) eene koets rijden, drillen, africhten: To drive a — and six (= horses) through (an Act of Parliament, etc.): een uitdrukking veel gebruikt om het gebrekkige van een wet, etc. uit te drukken. (Verg.: Door zijn geweten kan wel een koets met 4 paarden rondrijden); They play at —es with my money = hangen den "heer" uit van; A slow—- = treuzelaar; —-house = koets- of wagenhuis; —man = koetsier; —-office = plaatsbureau (van eene diligence);