Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/227

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

CONDOTTIERE.


  • Condottiere, [köndotj`ê[e]], Ital. vrijbuiter of soldaat.
  • Conduce, [k'ndj`ûs], leiden, strekken, bijdragen tot; Cond`ucive, dienstbaar, strekkend tot: May your measures be — to that noble end! = mogen . . . . dienstbaar zijn aan . . . doel; subst. Cond`uciveness.
  • Conduct, [k`ond[e]kt], gedrag, leiding, houding, geleide: Safe — = vrijgeleide; —-roll = conduitelijst (van ambtenaren en officieren).
  • Conduct, k'nd`[a]kt, leiden, aanvoeren, voeren, vergezellen, richten, besturen, geleiden, gedragen: Who —s your correspondence? = voert; —ed: A well —ed boy = fatsoenlijke; Conductib`i`lity = geleidbaarheid; Cond`uctible = geleidend; —ing wire = geleiddraad; —ion = geleiding; —ive = geleidend; Conduct`i`vity = Conductib`i`lity; —or = leider, gids, bevelhebber, kapelmeester, muziekdirecteur, conducteur (van omnibus of tram), bliksemafleider; —-money = reisgeld voor getuigen; —ress = geleidster.
  • Conduit, [k`ondit], [k`[a]ndit], waterleiding, kanaal; —-pipe = buis.
  • Conduplicate, [kondj`ûplikit], adj. dubbel gevouwen; verb. [(kondj`ûplik|e|it)], dubbel vouwen; subst. Cond|uplic`ation.
  • Condyl(e), [k`ondil], knokkel.
  • Cone, [koun], kegel, denappel: — of sugar = suikerbrood; —-shaped = kegelvormig.
  • Confab(ulation), [k[e]nf`ab] [(k`onfab)], [k[e]nfabjul`e`i[vs]'n], gemeenzaam gesprek; Conf`a`bulate, C`o`nfab of Conf`a`b = keuvelen.
  • Confect, [k`onfekt], bonbon.
  • Confect, [k'nf`ekt], inmaken, maken; —ion, subst. suikergoed, het maken daarvan; confectie (kleeren); verb. suikergoed maken; kleederen maken: She is kind enough to —ion for the poor; —ioner = suikerbakker; —ionery = suikerbakkerij; suikergoed, bonbons; kroeg (Amer.).
  • Confederacy, [k'nf`ed[e]r[e]si], verbond, complot; de verbondenen; Confederate, [k'nf`ed[e]r|it], subst. bondgenoot; adj. verbonden; verb. [(k'nfed`er|e|it)], verbinden, een verbond aangaan; Germanic Confeder`ation = de Duitsche Bond (van 1815-66).
  • Confer, [k'nf`[â]], te rade gaan, beraadslagen; verleenen, overdragen, vergelijken; —ee, [k|onf[e]r`î], lid van een conferentie (Amer.); —ence, [k`onf[e]rens], beraadslaging, bijeenkomst, onderhandeling, overdracht, verleening; —rable = overdraagbaar; —rer.
  • Confess, [k'nf`es], erkennen, bekennen, toegeven, belijden, biechten: The priest —ed him = nam hem de biecht af; I — to a weakness in his favour = ik beken, dat ik een zwak voor hem heb; She stood —ed, A maid in all her charms (Goldsmith) = bleek te zijn, ontpopte zich als; A —ed culprit = erkend; —edly = openbaar; Confession = bekentenis, erkenning, biecht: The Augsburg — of faith = geloofsbelijdenis; She went to — = ging biechten; —ional = confessioneel; subst. biechtstoel; —ionary, adj. biecht..; —or = biechtvader, belijder.
  • Confidant(e), [konfid`ant], mann. of vr. vertrouweling, boezemvriend.
  • Confide, [k'nf`a`id], verb. vertrouwen, toe-