Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/228

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

CONFRATERNITY.


  • vertrouwen: I will — my experiences in the public ear = aan het publiek toevertrouwen; C`o`nfidence = vertrouwen, zelfvertrouwen, driestheid, vertrouwelijke mededeeling: To have (place, put) — in; I took him into —; — men = soort kwartjesvinders, die de — trick toepassen door het slachtoffer over te halen om als token of zijn kostbaarheden etc. aan hen in bewaring te geven; C`o`nfident = vertrouwend, zeker, driest: I am —nt that it is true = overtuigd; C`o`nfidential = vertrouwd, vertrouwelijk, geheim: —ntial clerk = procuratiehouder; —ntial position = post van vertrouwen.
  • Configuration, [k[e]nf|igjur`e`i[vs]'n], uiterlijke gedaante; Configure, [k[e]nf`ig(j)[e]], groepeeren.
  • Confinable, [k[e]nf`a`in[e]b'l], begrenzend, begrensbaar; Confine, [k`onfain], subst. grens, rand, uiterste.
  • Confine, [k'nf`a`in], begrenzen, opsluiten, beperken, bepalen tot: He is —d to his bed = hij moet het bed houden; To be —d (of) = bevallen (van); —dness, begrensdheid; —ment = opsluiting; bevalling: Solitary — = eenzame opsluiting.
  • Confirm, [k'nf`[â]m], bevestigen, versterken, bekrachtigen; als lidmaat aannemen, vormen: He is a —ed bachelor = verstokte oude vrijer; —`ation = bevestiging; H. vormsel: —ation classes = catechisaties; —ative = —atory = bevestigend, bekrachtigend.
  • Confiscable, [k[e]nf`isk[e]b'l], confisqueerbaar; Confiscate, [k`onfiskeit, k[e]nf`iskeit], adj. verbeurd (verklaard); verb. verbeuren, verbeurd verklaren; subst. Confisc`ation; C`o`nfiscator of Conf`i`scator = verbeurd verklaarder; Conf`i`scatory = verbeurd verklarend.
  • Confiture, [k`onfitj[e]], bonbon, suikergoed.
  • Confix, [k[e]nf`iks], goed bevestigen.
  • Conflagration, [konfl[e]gr`e`[vs]'n], groote brand.
  • Conflict, [k`onflikt], botsing, strijd, worsteling.
  • Conflict, [k'nfl`ikt], botsen, strijden, worstelen, in tegenspraak zijn met (with); —ing = tegenstrijdig.
  • Confluence, [k`onflu|ens], samenvloeiing, vereeniging, toeloop; C`o`nfluent, subst. zijrivier, bijstroom; adj. samenvloeiend; C`o`nflux = C`o`nfluence.
  • Conform, [k'nf`öm], adj. overeenkomstig; verb. van gelijken vorm maken, passend maken, (zich) schikken of voegen naar, overeenstemmen; zich aan de Staatskerk onderwerpen: You must — yourself to our customs = u schikken naar; —able = overeenkomstig, meegaand: That is not — to the facts = overeenkomstig; Conform`ation = vorm(ing), bouw, overeenstemming; —ist = lid van de Anglikaansche kerk; —ity = gelijkheid, overeenkomst, overeenstemming (ook: met den ritus der Anglik. kerk): In —ity with; They acted in —ity = dienovereenkomstig.
  • Confound, [k'nf`a`und], verwarren, dooreenwarren, vernietigen, verbazen, bedremmelen, beschaamd maken: — it! = wat drommel; —ed = verward, verbaasd; verfoeilijk, vervloekt, duivelsch.
  • Confraternity, [k|onfr[e]t`[â]niti], broederschap.