Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/234

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

CONTACT.


  • [k`onstitjût], samenstellen, vormen, uitmaken, machtigen, benoemen: The —d authorities = gestelde, wettige machten; We —d ourselves the champion of the coloured races = wij wierpen ons op als; Constit`ution = inrichting, samenstelling, aanstelling, ziels- of lichaamsgesteldheid, regeeringsvorm, grondwet, staatsregeling; Constit`utional = lichaams - -, geestes - -, gemoeds - -; constitutioneel; subst. wandeling: — government = grondwettelijke regeering; He went for a — every day = maakte eene wandeling voor de gezondheid; C`o`nstitutive = Constituent: — power = wetgevende macht.
  • Constrain, [k'nstr`e`in], dwingen, weerhouden, bedwingen, noodzaken, binden; —able = bedwingbaar; —ed = gedwongen: — demeanour = gedwongen houding; —t = dwang, beperking, verlegenheid.
  • Constrict, [k'nstr`ikt], samentrekken, samenkrimpen; subst. —ion; —or = sluitspier: Boa —or = reuzenslang.
  • Constringent, [k'nstr`in[vz][e]nt], samentrekkend.
  • Construct, [k'nstr`[a]kt], bouwen, opbouwen, vormen, plaatsen, construeeren, verklaren; —ion = samenstelling, maaksel, bouw, inrichting, uitlegging, constructie: What —ion shall I put upon your words? = welke uitlegging moet ik - - -? The building was in course of —ion = in aanbouw; —ive = vormend, opbouwend; afgeleid, aangenomen: —ive contempt (trust) = aangenomen smaad (vertrouwen); —or = bouwer, maker.
  • Construe, [k'nstr`û], [k`onstrû], verklaren, uitleggen, vertalen, prepareeren.
  • Consuetudinal, [k|onswitj`ûdin'l], Consuetudinary, [k|onswitj`ûdin[e]ri], door de gewoonte geijkt.
  • Consul, [k`ons'l], consul; —ar, [k`on[vs]ul[e]], consulair; —ate = consulaat = —ship.
  • Consult, [k'ns`[a]lt], raadplegen, beraadslagen, letten op, overleggen: They —ed together = staken de hoofden bij elkaar; Consult`ation = beraadslaging, consult: Writ of — = verwijzing weer naar het eerste gerechtshof; —ative = raadplegend; —ing-room = spreekkamer (van een dokter).
  • Consumable, [k'nsi`um[e]b'l], verteerbaar, verbruikbaar; Consume, [k'nsi`ûm], vernietigen, uitroeien, verteren, uitteren, gebruiken, afzetten: —dly = kolossaal, verduiveld; Consumer = verbruiker, afnemer.
  • Consummate, [k'ns`[a]mit], adj. volkomen, volmaakt: verb. [k[e]ns`[a]m|e|it], [k`ons[e]m|e|it], voltooien, afmaken; — scoundrel = doortrapte schurk; C|onsumm`ation = voltooiing, vervulling, dood; huwelijksgemeenschap.
  • Consumption, [k'ns`[a]m[vs]'n], uittering, vertering, verbruik, tering; consumptie: To be (go) in (into) a — = de tering hebben (krijgen); Far gone in —; Cons`u`mptive, teringachtig, tering - -; teringlijder.
  • Contact, [k`ontakt], aanraking, voeling, contact, vereeniging: To come in — with the law; Angle of — = hoek, gevormd door een kromme lijn en de tangens daarvan; Point of — = raakpunt.