Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/238

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

CONVERSABLE.


  • [k'ntr`a`iv], beramen, maken, bedenken, het aanleggen, overlèggen; —r = beramer, etc.
  • Control, [k'ntr`o`ul], subst. beperking, bestuur, controle, invloed, macht; verb. controleeren, in bedwang houden, invloed oefenen: He cannot — himself = zich niet beheerschen; —lable = te controleeren; —ler = controleur, stroomregelaar; —ment = Contr`ol.
  • Controversial, [k|ontr[e]v`[â][vs]'l], strijd . . ., polemisch; —ist = polemicus; Controversy, [k|ontr[e]v[â]si], dispuut, geschil, strijdpunt; Controvert, [kontr[e]v`[â]t], betwisten, weerleggen; C|ontrov`e`rtible = weerlegbaar.
  • Contumacious, [k|ontjum`e`i[vs][e]s], weerspannig, weerbarstig, zich verzettend, niet verschijnend; subst. —ness; Contumacy, [k|ontjum[e]si], (opzettelijke) weerbarstigheid, niet verschijnen; C|ontum`elious = honend, verachtelijk, aanmatigend; C`o`ntumely = smaad, hoon.
  • Contuse, [k'ntjûz], kneuzen; subst. Cont`usion; adj. Cont`usive.
  • Conundrum, [k[e]n`[a]ndr'm], woordraadsel.
  • Convalesce, [k|onv[e]l`es], beter worden; C|onval`e`scence = herstel, genezing; C|onval`e`scent = genezend, herstellings - -: — hospital = hospitaal voor herstellende zieken.
  • Convallaria, [konv[e]l`êrj[e]] de plantensoort, waartoe het lelietje van dalen behoort.
  • Convection, [k'nv`ek[vs]'n], voortplanting; Convective = voortplantings - -.
  • Convene, [k'nv`în], samenkomen, samenroepen, oproepen; convenieeren (Amer.); —r = die oproept, etc.
  • Convenience(-cy), [k'nv`înj'ns(|i)], geschiktheid, gepastheid, gemak, gelegen tijd of plaats, wagen, stoel: Do it at your (earliest) — = zoo(dra) het u voegt; Consult your own — = regel het zooals het u best past; To meet the — of = zich regelen naar; Conv`enient = geschikt, gemakkelijk (gelegen, te vinden): I will make it — = zal het schikken, dat. . .
  • Convent, [k`onv'nt], (nonnen)klooster.
  • Conventicle, [k'nv`entik'l], subst. conventikel, geheime godsdienstoefening, bidstond of bedehuis (van afvalligen of uitgestootenen eener kerk); verb. behooren tot (bezoeken van) conv.; —r = bezoeker van een conventicle.
  • Convention, [k'nv`en[vs]'n], samenkomst, vereeniging, (voorloopig) verdrag van oorlogvoerende partijen, verbond, afspraak, overeenkomst; —al, —ary = overeengekomen, afgesproken, stilzwijgend gewettigd, gebruikelijk, conventioneel; Conv`e`ntionalism = conventionalisme, het conventioneele; Conv`e`ntionalist = aanhanger van het conventioneele; Conv|ention`a`lity = gebruikelijkheid; Conv`e`ntionalize = convent. voorstellen.
  • Conventual, [k'nv`entj|u[e]l], klooster - -; subst. kloosterling.
  • Converge, [k'nv`[â]d[vz]], in één punt samenkomen; —nce, —ncy = convergentie; —nt = convergeerend.
  • Conversant, [k`onv[e]s'nt], bekend, bedreven in, vertrouwd, gemeenzaam (with).
  • Conversable, [k'nv`[â]s[e]b'l], gezellig, onderhoudend; Conversation, [k|onv[e]s`e`i[vs]'n], ver-