Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/239

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

CONVERSAZIONE.


  • keer, omgang, gesprek: Criminal — = echtbreuk; We entered into — = wij raakten in gesprek; He joined in the — = hij sprak een woordje mee; Convers`ational = het gesprek betreffend, in gesprekvorm: — powers = spraakzaamheid; Convers`ationalism: That is a — = familiare uitdrukking; Convers`ationalist = Converser.
  • Conversazione, [k|onv[e]sat[vs]`o`uni], bijeenkomst ter bespreking van een letterkundig of wetenschappelijk onderwerp.
  • Converse, [k'nv`[â]s], omgaan (spreken) met, verkeeren; —r = (onderhoudend) prater.
  • Converse, [k`onv[e]s], subst. gesprek, gemeenzame omgang: To hold — with.
  • Converse, [k`onv[e]s], omgekeerd, wederkeerig; subst. omkeering, tegenstelling.
  • Conversion, [k'nv`[â][vs]'n], bekeering, verandering, omkeering, conversie, toeëigening; —ist = bekeerling: A —ist sermon = preek van een bekeerling (waarin hij zijne redding vertelt).
  • Convert, [k`onv[e]t], bekeerde, geredde; leekenbroeder.
  • Convert, [k'nv`[â]t], veranderen, bekeeren, redden, omzetten in, converteeren, omkeeren, zich veranderen, aanwenden, in eigen gebruik nemen, doen overgaan: He —ed his property into money, which he —ed to his own use = te gelde maken. . . aanwenden; —ed India-rubber = gezwavelde; Convertib`i`lity = veranderbaarheid, etc.; Conv`e`rtible = veranderbaar, enz.: — terms = gelijkwaardige uitdrukkingen.
  • Convex, [k`onveks], subst. en adj. convex; Conv`e`xity = convexe vorm; Conv`e`xo: —-concave = convex-concaaf; —-convex = bol aan beide zijden; —-plane = plan-*convex.
  • Convey, [k'nv`e`i], vervoeren, verschepen (= — by water), overdragen, overbrengen, mededeelen; de gedachte wekken: My words do not mean to — this; —able = overdraagbaar; —ance = vervoer, vervoermiddel, rijtuig, overdracht, voortplanting: Letter of —ance = akte van overdracht; —ancer = —ancing-council = een ambtenaar, die akten v. overdracht maakt; —ancing-law = recht op de overdracht van eigendom; —er = overbrenger.
  • Convict, [k`onvikt], veroordeelde, galeiboef; —-colony = —-establishment = strafkolonie; —-ship = transportschip van gestraften.
  • Convict, [k'nv`ikt], adj. schuldig bevonden; — verb. schuldig bevinden, veroordeelen; bewijzen, de onjuistheid aantoonen; —ion = schuldigbevinding, overtuiging, vast geloof; —ive = overtuigend.
  • Convince, [k'nv`ins], overtuigen; Conv`i`ncible = te overtuigen; Conv`i`ncing proof = doorslaand.
  • Convive, [k`onvaiv], tafelgenoot; — verb. [k[e]nv`a`iv], feestvieren; Convivial, [k'nv`ivj'l], feestelijk, vroolijk, gezellig; Convivi`a`lity = feestelijkheid, enz.
  • Convocate, [k`onv[e]k|e|it], bijeenroepen; Convoc`ation = bijeenroeping, vergadering; synode van de 2 kerkelijke provinces (Canterbury