Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/261

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

CROUCH.


  • eigenaardigheid, gril, stokpaardje: A — antimacassar = gehaakt; —-monger of —et`e`er = grillig mensch; —iness = subst. van —y = zonderling, eigenzinnig, nukkig.
  • Crouch, [kraut[vs]], zich laag bukken, kruipen, laag vleien; —ed-friars, [kr`a`ut[vs][e]dfr|a|i[e]z], kruisbroeders of kruisheeren.
  • Croup, [krûp], kroep, kruis, romp, stuit.
  • Croapade, [krup`e`id], boogsprong.
  • Croupier, [kr`ûpj[e]], [krupî[e]], croupier; ondervoorzitter bij een diner (zittende tegenover den voorzitter).
  • Crout, [kraut], ingemaakte kool.
  • Crow, [krou], subst. kraai, gekraai; koevoet; darmscheel; verb. kraaien, bluffen, snoeven, triumpheeren: To pluck (pull) a — = over kleinigheden twisten; I have a — to pluck with you = een appeltje met u te schillen; The distance is five miles as the — flies = in eene rechte lijn; When the black crows fly, then comes the sick man's chance = als de dokter het opgeeft; He shall not — it over me = hij zal mij niet overbluffen, de baas zijn; —-bar = koevoet, breekijzer; —-flower = koekoeksbloem; —-foot = ranonkel; hanepoot, voetangel; —-keeper = vogelverschrikker; —-mill = kraaienknip; —'s bill = kogeltang (Chir.); —'s feet = rimpels om de oogen (bij oude menschen; ook Crowsfeet); —'s nest = kraaiennest, een vat (aan den mast van een walvischvaarder), waarin de uitkijk zit.
  • Crowd, [kraud], subst. menigte, troep, gepeupel; verb. dringen, duwen, overmatig vullen, volproppen, aandringen, wemelen: To — sail (all sails), steam = alle zeilen, alle stoom bijzetten; The room was —ed with people, and I got —ed into a corner = was stampvol.. ik werd gedrongen; My article got —-ed out = kon door gebrek aan ruimte niet geplaatst worden.
  • Crowe, [krou]; Crowland, [kr`o`uland].
  • Crown, [kraun], subst. kroon, koningsmacht, toppunt, belooning, eer, pracht, kruin, bol (van een hoed), geldstuk van 5 sh., voltooiing, formaat v. schrijfpapier (15 × 20 inches); verb. kronen, eeren, sieren, loonen, voltooien, dam maken: — imperial = keizerskroon; —-lands = staatsdomeinen; — office = Afdeeling voor crimineele zaken van de Queen's Bench Division van het Hooggerechtshof; The word glared at me in — posters from evevy hoarding = het woord staarde mij aan uit groote aanplakbiljetten van elke schutting; —-prince; —ing adj. bekronend, hoogste.
  • Crucial, [kr`û[vs]'l], kruisgewijze, kruis—, streng, hard, kritiek, beslissend: At the — moment; Cr`uciate = kruisvormig, kruis—; Cr|uci`ation = kruisvorm.
  • Crucible, [kr`ûsib'l], smeltkroes, kritiek oogenblik, vuurproef.
  • Crucifer, [kr`ûsif[e]], kruisdrager; Cruciferae, [kr|us`if[e]r|î], kruisbloemigen; Cr|uc`i`fer|o|us = kruisbloemig.
  • Crucifix, [kr`ûsifiks], kruisbeeld; Cr|ucif`i`xion = kruisiging; Crucify, [kr`ûsif|a|i], kruisigen, pijnigen.