Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/263

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

CRY.


  • Cry, [krai], subst. kreet, roep, geschreeuw, geween, gehuil, omroeping, straatroep, gerucht, aanslaan, geblaf, leus; troep; verb. schreeuwen, huilen, schreien, weenen, roepen, janken, blaffen, aanslaan, gillen, omroepen: It is a far — from the fifteenth to the nineteenth century = een heele sprong; It is more — than wool = A great — and little wool = veel geschreeuw en weinig wol; The dogs were in full — = blaften luide bij de vervolging van het wild; He cried mercy = om genade; To — shame upon = uitvaren over (tegen); They cried down the other party's merits and cried up their own = zij braken . . . af, en verhieven hunne eigene hoog; He cried off in time = hij gaf het bijtijds op, had er genoeg van; To — out against = protesteeren tegen; —ing, subst. geschreeuw, gejammer, gehuil; adj. hemeltergend, grienerig: I am the —ing one of the family = de huilebalk; —ish(ness) = grienerig(heid).
  • Crypt, [kript], onderaardsche gewelfde kapel, grafkelder; —ic(al), [kr`iptik('l)], geheim, verborgen.
  • Cryptogamia, [kr|ipt[e]g`e`imj[e]], [kr|ipt[e]g`amj[e]], cryptogamen; adj. Cryptog`a`mic = Crypt`o`gam|o|us; Crypt`o`gamy = cryptogamie; Crypt`o`graphy = geheimschrift; Crypt`o`logy = geheime taal.
  • Crystal, [kr`ist'l], kristal; adj. kristallen, kristalhelder; Chrystalline, [kr`ist[e]l(|a)|in], kristalachtig, helder doorschijnend: — lens = kristallens; Chrystalliz`ation = kristallisatie; Chr`y`stallize = kristalliseeren (laten ); Chrystall`o`graphy = kristallographie; Chr`y`stall|o|id = kristalachtig; kristalloide.
  • Ctenoid, [t`enôid], kamvormig, scherp gepunt: —-scales.
  • Cub, [k[a]b], subst. jong, welp; lobbes, blaag, bengel; verb. jongen werpen, opsluiten; —-hunting = jacht op jonge vossen.
  • Cuba, [kj`ûb[e]], Cuba (sigaar); —n = uit Cuba, bewoner van Cuba.
  • Cubature, [kj`ûb[e]tju[e]], inhoudsmeting.
  • Cubby, [k`[a]bi], eng, beperkt; —-hole = kleine ruimte, huisje.
  • Cube, [kjûb], subst. kubus, dobbelsteen, teerling, derdemacht; verb. tot de derdemacht verheffen; —-root = kubiekwortel; Cubic equation = derdemachtsvergelijking.
  • Cubicle, [kj`ûbik'l], slaapvertrek.
  • Cubit, [kj`ûbit], voorarm, ellepijp, voorarmslengte (± 46 c.M.); —-arm = arm, bij den elleboog afgesneden; —al = onderarms—; een cubit lang; kussen.
  • Cucaine, [k`ûk[e]-in], cocaïne.
  • Cucking-stool, [k`[a]ki[n,]st|ûl], duikstoel (een oud strafwerktuig).
  • Cuckold, [k`[a]k[e]ld], subst. horendrager; verb. horens opzetten (fig.).
  • Cuckoo, [k`ukû], koekoek, domkop; verb. koekoeken; —-bud = boterbloempje, dotterbloem; —-clock; —-flower = koekoeksbloem, pinksterbloem; —-spit(tle) = koekoeksspog.
  • Cucullate(d), [kj`ûk[e]l|e|it(id)], [kjuk`[a]l|e|it(id)], van eene kap voorzien, kapvormig.
  • Cucumber, [kj`ûk[a]mb[e]], komkommer: —-