Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/291

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

DEPOSABLE.


  • = zich gedragen; D|eport`ation, deportatie; Dep`o`rtment = houding, gedrag.
  • Deposable, [dip`o`uz[e]b'l], afzetbaar; Dep`osal = afzetting; Depose, [dip`o`uz], afzetten; onder eede bevestigen (verklaren, verhooren).
  • Deposit, [dip`ozit], subst. neerslag, storting, pand, deposito; verb. leggen, neerleggen, bijzetten, storten, toevertrouwen, in bewaring geven: — at call, — at notice (zonder, met opzegging); In (on) — = in deposito (van gelden etc.); —ary, [dip`ozit[e]ri], bewaarder; —ion, [dep[e]z`i[vs]'n], [dîp[e]z`i[vs]'n], neerslag, getuigenisaflegging, verklaring, onttroning, afzetting, deposito; —or, hij die deponeert; —ory, [dip`ozit[e]ri], bewaarplaats.
  • Depot, [d`îpou], [d`epou], [dip`o`u], depot, bergplaats, stapelplaats; station (Amer.): Coal and Cattle —.
  • Depravation, [d|epr[e]v`e`i[vs]'n], verdorvenheid, bederf; Deprave, [dipr`e`iv], bederven, demoraliseeren: —dness = Depravity, [dipr`aviti], verdorvenheld.
  • Deprecate, [d`eprik|e|it], door smeeken trachten af te wenden, krachtig opkomen tegen, ernstig afkeuren; D|eprec`ation; `De`precatory looks = smeekende blikken.
  • Depreciate, [dipr`î[vs]i|e|it], de waarde verminderen (Amer.); geringschatten, onderschatten; Depr|eci`ation = waardevermindering; onderschatting, geringschatting; Depreciative, [dipr`î[vs]i[e]tiv], Depreciatory, [dipr`î[vs]i[e]t[e]ri], minachtend, gering-, onderschattend.
  • Depredate, [d`eprid|e|it], (uit)plunderen, verwoesten, verslinden; subst. D|epred`ation; D`e`pred|ator, plunderaar; D`e`pred|atory = verwoestend, plunderend.
  • Depress, [dipr`es], neerdrukken, neerslaan, buigen, vernederen, matigen, verlagen, lager richten (van geschut), neerslachtig maken, in waarde doen dalen; —ed = gedrukt, flauw; Depression, [dipr`e[vs]'n], (neer)drukking, indruk, depressie, neerslachtigheid, uitputting, slapte (in zaken): — of spirits = melancholie; —ist = pretbederver, vreugdeverstoorder; Depressive = drukkend.
  • Deprivation, [d|epriv`e`i[vs]'n], berooving, verlies, ontzetting uit een ambt; Deprive, [dipr`a`iv], berooven, ontdoen, ontzetten: She was —ed of her membership = lidmaatschap.
  • Deptford, [d`etf[e]d].
  • Depth, [depth], diepte, hoogte, breedte, donkerheid (bij eene kleur), afgrond, zee, hartje (van den winter), holle (van den nacht), diepzinnigheid, onmetelijkheid: In the —(s) of winter; Ten feet in — = tien voet diep; I am out of (within) my — here = ik voel hier geen (nog) grond, kan hier (niet) staan (ook fig.); —less = ondiep; onpeilbaar.
  • Depurate, [d`epjureit], reinigen; subst. D|epur`ation; D`e`pur|ative = bloedzuiverend (middel).
  • Deputation, [d|epjut`e`i[vs]'n], afvaardiging, deputatie: In, by — = bij volmacht; Depute, [dipj`ût], subst. gevolmachtigde (Schotsch); verb. afvaardigen; Deputy, [d`epjuti], subst. afgevaardigde, gevolmachtigde, plaatsvervanger, helper: —-chairman (—-judge) ondervoorzitter (rechter-*plaatsvervanger).