Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/295

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

DETECT.


  • writ of —er was issued against them = bevel tot verlengde gevangenhouding werd tegen hen uitgevaardigd; Forcible —er = gewelddadige inbezithouding.
  • Detect, [dit`ekt], ontdekken, betrappen, aan 't licht brengen; —able of —ible = ontdekbaar; —er (—or) = indicateur; —ion = ontdekking, betrapping; —ive = subst. geheime agent; ook adj.: The —ive force = geheime politie.
  • Detent, [dit`ent], lichter, drukker, trekker.
  • Detention, [dit`en[vs]'n], terughouding, uitstel, opsluiting; het nablijven: —-colony = strafkolonie; —-work = strafwerk; House of — = huis van bewaring.
  • Deter, [dit`[â]], afschrikken, afhouden; —rent = afschrikkend (middel of voorbeeld).
  • Deterge, [dit`[â]d[vz]], eene wond zuiveren; —nt = reinigend (middel).
  • Deteriorate, [dit`îri[e]r|e|it], ontaarden, verergeren; subst. Det|erior`ation.
  • Determinability, [dit[â]min[e]b`iliti], subst. v. Determinable, [dit`[â]min[e]b'l], bepaalbaar, beslisbaar; Determinate, [dit`[â]minit], bepaald, beperkt, beslist; Determination, [dit|[â]min`e`i[vs]'n], einde, beslissing, bepaling, besluit, vaststelling, beslistheid, vastberadenheid; Det`e`rmin|ative = bepalend; Determine, [dit`[â]min], bepalen, beperken, besluiten, beslissen, vergewissen; Determinism, [dit`[â]minizm], determinisme.
  • Detest, [dit`est], verfoeien; —ab`i`lity = —-ableness = verfoeielijkheid; —ation, [d|ît[e]st`e`i[vs]'n], verfoeiing, walging.
  • Dethrone, [dithr`o`un], onttronen; subst. —ment.
  • Detinue, [d`etinjû]: Action of — = actie tot teruggave van onwettig onthouden goederen.
  • Detonate, [d`et[e]n|e|it], (doen) ontploffen: Detonating cap, gas, powder = slaghoedje, knalgas, donderpoeder; D|eton`ation = explosie; D`e`ton|ator, slaghoedje, knalsignaal (= Detonating fog-signal), donderbus.
  • Detour, [dit`û[e]], kromming, omweg, omhaal, wijking.
  • Detract, [ditr`akt], wegnemen, smaden, verkleinen, belasteren: That does not — from my wish to serve you = dit belet niet, dat ik wensch; subst. —ion; adj. —ive = —ory; —or, smaler, lasteraar; aftrekspier.
  • Detrain, [ditr`e`in], uit een spoortrein laden, uitstijgen.
  • Detriment, [d`etrim|ent], schade, nadeel; D|etrim`e`ntal; adj. nadeelig, schadelijk; subst. jongmensch, dat meisjes het hof maakt, en ernstige aspiranten daardoor afschrikt.
  • Detroit, [ditr`ô`it].
  • Detruncate, [ditr`[a][n,]k|e|it], knotten, afsnijden; subst. D|etrunc`ation.
  • Deuce, [dj`ûs], twee (op dobbelsteenen of kaarten), beide spelers 3 slagen (Lawntennis); duivel, droes, drommel: I had the —'s own trouble with him = drommels veel moeite met; The — is in it = daar speelt de duivel mee; He is the — to talk = hij is een vervelende babbelaar; Deuced difficult = verduiveld moeilijk; —-ace = de één en twéé bij het dobbelen.